Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 29 mei 2018, nrs. 17/00414 en 17/00415, betreffende aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2018 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 mei 2018, betreffende naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam. De zaak is geregistreerd onder nummer 18/03235. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad de belanghebbende op 29 augustus 2018 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier de belanghebbende op 27 september 2018 in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de betaling niet tijdig heeft plaatsgevonden. De argumenten die de belanghebbende in zijn brief van 15 oktober 2018 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat de belanghebbende niet in verzuim was. Hierdoor heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).