Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beslissing
7 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een schadestaatprocedure na een ongeldige opzegging van een dealerovereenkomst voor auto's, gevolgd door een latere, rechtsgeldige opzegging. De centrale vraag in deze procedure was of de schade die door de bedrijfsbeëindiging is ontstaan, het gevolg is van de eerste ongeldige opzegging. Daarnaast werd de vraag gesteld of de schade, in de vorm van verminderde omzet, is geleden in de periode tussen de eerste en de tweede opzegging.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die in het principale cassatieberoep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalde, kwam het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde.
De Hoge Raad heeft de eiseres in cassatie, die in deze procedure de verwerende partij was, veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op een totaalbedrag van € 8.775,34, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.