ECLI:NL:HR:2018:2241

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
18/00838
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag op auto in verband met verdenking van witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant. Het betreft een klaagschrift van een klager, geboren in 1979, die zich verzet tegen de inbeslagneming van zijn auto. De auto was in beslag genomen op grond van verdenking van witwassen, waarbij de klager stelde dat hij de rechtmatige eigenaar was. De Rechtbank had het klaagschrift gegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom het belang van de strafvordering zich niet verzette tegen de teruggave van de auto aan de klager. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en concludeerde dat er veel onduidelijkheid bestond over de grondslag van de inbeslagneming en de rechtmatige eigenaar van de auto. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de Rechtbank en wees de zaak terug voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de Rechtbank bij beslissingen over de teruggave van inbeslaggenomen goederen, vooral in situaties waarin de eigendom ter discussie staat.

Uitspraak

4 december 2018
Strafkamer
nr. S 18/00838 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 januari 2018, nummer RK 17/2306, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt, voor zover hier van belang, in:
"De raadsman voert aan:
Ik heb bij het Openbaar Ministerie navraag gedaan over een eventuele strafzaak tegen mijn cliënt. Het parketnummer 01/879919-17 dat ik heb doorgekregen, behoort niet toe aan mijn cliënt. Dit sluit niet uit of mijn cliënt wel of geen verdachte is in een strafzaak. (...) Ik snap dat de rechtbank vandaag aan het waarschijnlijkheidscriterium toetst. Dit is een marginale toets. Op 29 mei is er een inval geweest op het kamp in Lith (...). In drie of vier woonwagens hebben doorzoekingen plaatsgevonden. Ook in de wagen van [betrokkene 5] heeft een doorzoeking plaatsgevonden. De politie denkt dat [betrokkene 5] daar woont, terwijl [betrokkene 2] daar staat ingeschreven. (...)
In het licht van de doorzoekingen is mijn cliënt op 5 september 2017 gehoord door de politie. Uit de stukken maak ik op dat de inbeslaggenomen auto een geschiedenis heeft. Op 5 mei 2008, inmiddels bijna tien jaar geleden, is de auto op naam van mijn cliënt gezet. [betrokkene 4] is ook gehoord door de politie. Mijn cliënt heeft in 2008 al verklaringen afgelegd over deze auto. Informatie over deze auto was toen al bij justitie bekend. In 2009 en 2010 is uitgezocht hoe het zit met de auto en hoe [betrokkene 3] aan de auto werd gekoppeld. De auto is in 2009 niet in beslag genomen, omdat alles in orde was. Jaren later vindt er een doorzoeking op het kamp plaats en wordt er van alles in beslag genomen. Mijn cliënt weet niet meer wat hij nu moet uitleggen. Ik vraag me dan ook af wat de feitelijke grondslag van de beslaglegging is. Politie en justitie zeggen dat de auto van [betrokkene 3] is. [betrokkene 3] vertelde mij dat hij niet meer over de auto is gehoord door de politie. Ik weet ook niet of er een verdenking loopt tegen [betrokkene 3] .
(...)
Klager voert aan:
Ik rijd de auto niet permanent, waardoor ik de auto heb geschorst. De auto stond in een garage op het kamp in Lith. De auto had schade. De voorbumper lag nog in de schuur en moest er nog op. Nu de auto is geschorst, mag ik hem niet bij mij in de straat neerzetten. Daarom heb ik de auto bij mijn schoonzus in de garage gestald. Dit is dan ook de enige reden dat de auto daar stond.
De belanghebbende, [betrokkene 3] , voert aan:
Ik vind het vreemd dat ik vandaag op de rechtbank moet verschijnen. Ik heb een brief van de rechtbank gekregen en daarom ben ik vandaag gekomen. Ik heb vijf broers en één zus. Onze namen beginnen allemaal met de letter […] . Hierdoor wordt onze familie door elkaar gehaald. Ik ben vorig jaar aangehouden op verdenking van witwassen, maar ik ben hiervoor niet vervolgd. De auto is vorig jaar ook niet ter sprake gekomen. Ik heb de auto in 2005 gehuurd in België. Daarna heb ik de auto gekocht en vervolgens weer doorverkocht. Justitie is teruggegaan in de tijd, aangezien ik teveel geld zou hebben uitgegeven. Hiervoor heb ik een ontnemingsvordering gekregen. Ook [betrokkene 4] haalt onze familie door elkaar. [betrokkene 4] heeft verklaard dat de auto van [betrokkene 6] was, maar dat kan niet want de auto was van mij. [betrokkene 4] heeft verkeerde informatie van de politie in Oss gekregen. Ook bij de politie in Oss worden de namen in onze familie door elkaar gehaald. Ik woon overal en nergens. Ik heet [betrokkene 3] . Op de Lithstraat woont een broer van mij. Er zijn diverse auto's van mij gekocht en vervolgens weer doorverkocht. [betrokkene 4] haalt mij en [betrokkene 6] door elkaar. Er zijn veertien auto's onder mij in beslag genomen. Het ging steeds om [betrokkene 3] . [betrokkene 4] heeft de auto van mij gekocht en heeft er gewoon voor betaald.
Klager voert aan:
Ik heb de auto van [betrokkene 4] gekocht. Het klopt niet dat [betrokkene 4] zegt dat ik nooit zaken met hem heb gedaan. Ik heb wel zaken met hem gedaan.
(...)
De officier van justitie voert aan:
In Lith wordt de auto aangetroffen. Het Openbaar Ministerie is aan het uitzoeken aan wie de auto toebehoort. Ik vind de eerder ingenomen standpunten van het Openbaar Ministerie dan ook te begrijpen. De auto is bij iemand gestald en, gezien het verleden van de auto, dient uit te worden gezocht of die persoon wel de eigenaar van de auto is en of de auto aan een van de leden van de familie [A] toebehoort. Er moet nog nader onderzoek worden gedaan naar de auto. Ik acht het dan ook niet hoogst onwaarschijnlijk dat de auto, later door de strafrechter, verbeurd wordt verklaard of wordt onttrokken aan het verkeer."
2.2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen personenauto, gegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechter is, gelet op het standpunt van de raadsman van klager, van oordeel dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de personenauto aan klager. Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat er veel onduidelijkheid bestaat over de grondslag van de inbeslagneming van de personenauto en wie als rechtmatige eigenaar van de personenauto kan worden aangemerkt. De rechter zal het beklag ten aanzien van de personenauto dan ook gegrond verklaren en de teruggave gelasten van deze personenauto aan klager."
2.3.
In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder
[betrokkene 1] op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde personenauto die volgens de klager hem in eigendom toebehoort. Te dezen doet zich dus het geval voor dat een ander dan de beslagene, stellende dat het inbeslaggenomen voorwerp aan hem in eigendom toebehoort, zich bij de Rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem. In een zodanig geval dient de rechter
( a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo nee,
( b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klager indien deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer zal bevelen (vgl. HR 12 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:19).
2.4.
Het oordeel van de Rechtbank dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van de personenauto aan de klager omdat "uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat er veel onduidelijkheid bestaat over de grondslag van de inbeslagneming van de personenauto en wie als rechtmatige eigenaar van de personenauto kan worden aangemerkt" is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, nu daaruit niet zonder meer volgt dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring zal bevelen. Hierbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat de Rechtbank niet heeft doen blijken zich voldoende rekenschap te hebben gegeven van de mogelijke toepasselijkheid van art. 33a, tweede lid, Sr, ingevolge welke bepaling ook voorwerpen die aan een ander dan de veroordeelde toebehoren vatbaar kunnen zijn voor verbeurdverklaring.
2.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 december 2018.