ECLI:NL:HR:2018:2240

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
18/00370
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smaadschrift via Facebook en telastelegging van een bepaald feit in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van smaad, omdat hij via Facebook berichten had verspreid die de eer en goede naam van de aangeefster, [betrokkene 1], zouden hebben aangetast. De tenlastelegging betrof het opzettelijk verspreiden van geschriften waarin de aangeefster werd beschuldigd van bepaalde feiten, met als doel hier ruchtbaarheid aan te geven. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte de eer van de aangeefster had aangerand door de telastelegging van een of meer bepaalde feiten, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet voldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de bewijsvoering niet duidelijk maakte dat de uitingen van de verdachte waren toegespitst op voldoende geconcretiseerde gedragingen van de aangeefster. Dit leidde tot een partiële vernietiging van het arrest van het Hof en een terugwijzing van de zaak voor herbehandeling.

De zaak betreft een belangrijke overweging over de vereisten voor telastelegging van een bepaald feit in het kader van smaad en smaadschrift, zoals vastgelegd in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad benadrukte dat voor een bewezenverklaring van smaad sprake moet zijn van een duidelijke en concrete gedraging van de betrokkene, en dat algemene beschuldigingen niet voldoende zijn. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop smaadzaken worden beoordeeld, vooral in het digitale tijdperk waarin sociale media een prominente rol spelen in de verspreiding van informatie.

Uitspraak

4 december 2018
Strafkamer
nr. S 18/00370
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 31 januari 2017, nummer 21/002569-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad zal volstaan met de constatering dat er geen aanleiding is om in de onderhavige zaak aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en het beroep voor het overige zal verwerpen.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde. Het klaagt onder meer dat het oordeel van het Hof dat de verdachte de eer en goede naam van de aangeefster [betrokkene 1] heeft aangerand door "telastlegging van een of meer bepaalde feiten" in de zin van art. 261 Sr, niet begrijpelijk is.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 3 mei 2012 tot en met 21 december 2012 te Hoogeveen opzettelijk, door middel van het verspreiden en het openlijk tentoonstellen van geschriften, de eer en de goede naam van [betrokkene 1] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel meerdere berichten op Facebook geplaatst, te weten: een bericht met een uitspraak van een rechtszaak waar die [betrokkene 1] was betrokken, de naam " IRIS " en de tekst: "HERR'oplichter'ass'MAAMI"."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"3. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL033V 2012091043-1, d.d. 21 december 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (bladzijden 55 tot en met 57 van een dossier met registratienummer PL033V-2013017474 Z) - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van aangeefster [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van smaad/smaadschrift. Mijn eer/goede naam is door de verdachte, [verdachte] aangerand doordat hij alles via social media openbaar maakt. Hij had het kennelijke doel om daar ruchtbaarheid aan te geven.
Op 3 december 2012 stuurde mijn vriendin mij een afbeelding van een Facebook site. Ik zag dat mijn naam voorkwam in een berichtje van [verdachte] .
In 2008 heb ik een rechtszaak gehad. De uitspraak daarvan heeft [verdachte] ook op internet gezet. Dat was op 19 december 2012. Hij heeft boven die uitspraak mijn naam gezet met daarbij "HERR'oplichter'ass MAAMI".
Ik heb geen idee waarom [verdachte] dit soort berichten over mij op internet zet. Ik heb in mei 2012 duidelijk bij [verdachte] aangegeven dat ik niet gediend was van zijn berichten. Vanaf het voorjaar tot en met medio 2012 waren het meerdere berichten over mij. Onder andere dat ik drugs gebruik en dat ook deed in het bijzijn van mijn kind. Hierdoor werd ik in een negatief daglicht gesteld. De Facebooknaam van [verdachte] is [verdachte] .
4. Een schriftelijk stuk (bladzijde 66 van een dossier met registratienummer PL033V-2013017474 Z), te weten een schermafbeelding van een bericht dat op naam van [verdachte] is geplaatst, en welk bericht begint met " IRIS (HERR'oplichter'assMAAMI" waarna een artikel is weergegeven over de behandeling van een strafzaak tegen een 21-jarige vrouw uit Hoogeveen.
5. De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van het hof van 17 januari 2017 - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudende:
Het bericht met betrekking tot [betrokkene 1] kwam binnen en ik heb dat gewoon gedeeld.
(...)
6. De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van het hof van 17 januari 2017, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(...)
Het bericht met betrekking tot [betrokkene 1] kwam binnen en ik heb dat gewoon gedeeld. Het bericht over Iris , Shannon , Boyana en Aimee over sekstapes was in de kring van mijn vrienden. Ik zat op een gegeven moment over enkele duizenden vrienden en dat heb ik teruggebracht tot ongeveer vierhonderd. Dus in die kring is het bericht gepost."
2.3.
Art. 261, eerste en tweede lid, Sr luidt:
"1. Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Indien dit geschiedt door middel van geschriften of afbeeldingen, verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen, of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore wordt gebracht, wordt de dader, als schuldig aan smaadschrift, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."
2.4.
Vooropgesteld moet worden dat sprake is van telastlegging van een "bepaald feit" als bedoeld in art. 261 Sr, indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het "feit" niet het gedrag van de betrokkene betreft maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, zo het wel gaat om diens gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging van een bepaalde persoon. (Vgl. HR 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2291.)
2.5.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte een bericht heeft verspreid op Facebook met de inhoud " IRIS (HERR'oplichter'ass'MAAMI", waarbij een artikel is weergegeven over de behandeling van een strafzaak tegen een 21-jarige vrouw uit Hoogeveen. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte hiermee de eer en de goede naam "van de aangeefster [betrokkene 1] " heeft aangerand door "telastlegging van een of meer bepaalde feiten". Dit oordeel is niet toereikend gemotiveerd, nu uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat de uiting " IRIS (HERR'oplichter'ass'MAAMI" en/of de weergave van een artikel over een strafzaak tegen een 21-jarige vrouw - van welk artikel de inhoud niet uit de bewijsvoering blijkt - zijn toegespitst op een of meer voldoende geconcretiseerde gedragingen van de aangeefster [betrokkene 1] .
2.6.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 december 2018.