Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
De griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 10 juli 2018 in de gelegenheid gesteld de daarbij gevoegde verklaring omtrent afwezigheid van vermogen binnen twee weken na dagtekening van die brief, volledig ingevuld en ondertekend aan de Hoge Raad terug te zenden. Volgens de Track&Trace gegevens van PostNL is die brief afgehaald op de afhaallocatie. Belanghebbende heeft van die geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Bij brief van 25 juli 208 heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Tevens is in die brief meegedeeld dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Bij brief van 27 juli 2018 heeft belanghebbende haar beroep op betalingsonmacht herhaald. Ook die brief bevat niet de gegevens en stukken als bedoeld in de brief van de griffier van 10 juli 2018. Dit herhaalde verzoek is door griffier, mede gelet op de eerder aan belanghebbende toegezonden brief van 25 juli 2018, buiten beschouwing gelaten.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 26 juli 2018, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgehaald op de afhaallocatie, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 29 augustus 2018, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL eveneens is afgehaald op de afhaallocatie, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Belanghebbende heeft hierop niet nader gereageerd.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.