ECLI:NL:HR:2018:2207

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
18/00999
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake intrekking hoger beroep inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende uit Slowakije. De zaak betreft een intrekking van hoger beroep tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. De belanghebbende had eerder een beroep ingesteld bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond was verklaard. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, maar dit hoger beroep werd op 1 september 2017 ingetrokken. De griffier van het Hof bevestigde deze intrekking en meldde op 31 januari 2018 dat er geen uitspraak meer zou volgen, omdat de procedure was beëindigd door de intrekking van het hoger beroep.

De Hoge Raad overweegt dat tegen de mededeling van het Hof dat er geen uitspraak meer zal volgen, geen beroep in cassatie openstaat, tenzij er sprake is van een uitzonderlijk geval, wat hier niet het geval is. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 30 november 2018.

Uitspraak

30 november 2018
Nr. 18/00999
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], Slowakije (hierna: belanghebbende) inzake een brief van de griffier van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 31 januari 2018, met kenmerk BK-SHE 16/3648, die betrekking heeft op het intrekken van het hoger beroep van belanghebbende betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
1.1.1.
Bij uitspraak van 7 juli 2016 (nr. BRE 16/130) heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een door belanghebbende ingediend beroep deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
1.1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 21 augustus 2016 tegen de onder 1.1.1 vermelde uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch.
1.1.3.
Bij brief van 1 september 2017 heeft belanghebbende het onder 1.1.2 vermelde hoger beroep ingetrokken.
1.1.4.
De griffier van het Hof heeft bij brief van 8 september 2017 de intrekking aan belanghebbende bevestigd.
1.1.5.
Bij brief van 8 december 2017 heeft belanghebbende bij het Hof een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens het uitblijven van een uitspraak.
1.1.6.
Bij brief van 31 januari 2018 heeft de griffier van het Hof aan belanghebbende meegedeeld dat het Hof geen uitspraak meer doet, omdat het onder 1.1.2 vermelde hoger beroep is ingetrokken en daarmee de procedure bij het Hof ten einde is gekomen.
1.2.1.
Behoudens een uitzonderlijk geval (vgl. Hoge Raad 23 maart 2018, nrs. 17/02826 en 17/02827, ECLI:NL:HR:2018:411) dat zich in deze zaak niet voordoet, staat tegen een dergelijke mededeling geen beroep in cassatie open.
1.2.2.
Daarom moet het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2018.