In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 november 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende uit Slowakije. De zaak betreft een intrekking van hoger beroep tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. De belanghebbende had eerder een beroep ingesteld bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond was verklaard. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, maar dit hoger beroep werd op 1 september 2017 ingetrokken. De griffier van het Hof bevestigde deze intrekking en meldde op 31 januari 2018 dat er geen uitspraak meer zou volgen, omdat de procedure was beëindigd door de intrekking van het hoger beroep.
De Hoge Raad overweegt dat tegen de mededeling van het Hof dat er geen uitspraak meer zal volgen, geen beroep in cassatie openstaat, tenzij er sprake is van een uitzonderlijk geval, wat hier niet het geval is. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 30 november 2018.