Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
27 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een snelheidsovertreding die is begaan door een onbekend gebleven bestuurder van een personenauto waarvan de verdachte eigenaar is. De overtreding vond plaats op 13 oktober 2012 te Vinkeveen, waar de bestuurder met een snelheid van ongeveer 158 kilometer per uur reed, terwijl de maximumsnelheid 100 kilometer per uur was. De verdachte, geboren in 1975, heeft in het hoger beroep verklaard dat zijn echtgenote de bestuurder was, maar het hof heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan wie de bestuurder was. De verdachte blijft als kentekenhouder verantwoordelijk voor de overtreding.
Een belangrijk aspect van deze zaak is het cautieverzuim bij de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. De voorzitter van het hof heeft op de zitting van 21 december 2016 verzuimd de verdachte mee te delen dat hij niet verplicht was tot antwoorden. Dit is in strijd met artikel 273, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat beoogt de verdachte te beschermen tegen ongewilde medewerking aan zijn eigen veroordeling. De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel het voorschrift niet is nageleefd, dit niet tot cassatie leidt omdat de verdachte door het verzuim redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad. De verklaring van de verdachte is niet bij de bewijsvoering betrokken, waardoor het hof de verwerping van het beroep heeft bevestigd.
De Hoge Raad heeft op 27 november 2018 uitspraak gedaan en het beroep verworpen, waarbij de relevante juridische bepalingen zijn besproken en de rol van de voorzitter in het proces is belicht. De uitspraak benadrukt het belang van de rechten van de verdachte in het strafproces en de noodzaak om de procedurele waarborgen te respecteren, ook al leidt een verzuim niet altijd tot nietigheid van het onderzoek.