Mr. Mok.
Conclusie inzake het beroep van [verdachte]
Zitting 23 juni 1961.
Edelhoogachtbaar College,
Rekwirant, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, is door de economische politierechter te Dordrecht wegens twee overtredingen veroordeeld tot geldboete van resp. ƒ 100,- en ƒ 150,-. De overtredingen bestonden in een bepaalde aanduiding op de verpakking van eieren waardoor de indruk zou kunnen worden gewekt dat dit "scharreleieren" waren, dit in strijd met 18 ., lid 1 onder b, van verordening 2772/75 van de Raad van de E.G. en met art. 2, lid 2, io. lid 1, van het Landbouwkwaliteitsbesluit scharreleieren.
Tegen dit vonnis, waarvan geen appèl openstaat, zijn twee cassatiemiddelen aangevoerd.
Middel 1klaagt erover dat, zoals uit de processen-verbaal van de terechtzitting van de economische politierechter zou blijken, de vertegenwoordiger van rekwirant, die niet door een raadsman werd bijgestaan, daar is verhoord zonder dat hem is meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Daardoor zou rekwirant in haar belangen, althans haar verdediging zijn geschaad.
Dat uit de processen-verbaal blijkt dat de mededeling van art. 29, lid 2, Sv. niet is gedaan is iets overdreven, maar
er blijkt in elk geval niet uit dat zij wel is gedaan, dit in strijd met art. 29, lid 3, laatste zin.
Voor wat betreft de rechtspraak en literatuur overart.29,lid2,Sv. verwijs ik naar de conclusie van mijn ambtgenote Mr. Biegman-Hartogh bij HB 28 oktober 1980, NJ 1981,124- In het bijzonder wijs ik op HB 2 oktober 1979» NJ 1980,243, m.n. G.E.Mulder. In dat arrest komt de overweging voors "Blijkens de bewoordingen van art. 29 eerste en tweede lid Sv. blijft de in het tweede lid bedodlde mededeling beperkt tot de gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord." Geldt dat nu ook voor een geval waarin iemand alsvertegenwoordiger van een verdachtewordt gehoord? Ik zou menen van wel. Men kan een rechtspersoon niet horen en men kan haar ook niets mededelen, om de eenvoudige reden dat een rechtspersoon slechts een juridische constructie is. Wanneer, zoals in het Nederlandse stra/iecht het geval is, een rechtspersoon dader kan zijn zullen veel (niet alle, men denke aan inbeslagneming) strafprocessuele handelingen zich tot vertegenwoordigers van die rechtspersoon moeten richten. Voorschriften tot bescherming van de verdachte, zoals art.29, lid 2, Sv. zullen dan t.a.v. vertegenwoordigers moeten worden toegepast. Bij een enge uitleg van het woord "verdachte" in de hierboven weergegeven overweging uit uw arrest van 1979 zouden verdachte rechtspersonen in feite de bescherming van voorschriften als art. 29, lid 2, moeten ontberen. Dat lijkt in strijd met de strekking daarvan.
De verklaringen van de directeur van rekwirant ter terechtzitting van de economische politierechter afgelegd mogen derhalve in beginsel niet tot het bewijs meewerken.Dat de verdachte, door het achterwege blijven van de mededeling in haar belangen kan zijn geschaad mag worden aangenomen, nu het een geval betreft waarin het voorschrift vauti art. 29, lid 2, door derechteris verwaarloosd, terwijl de vertegenwoordiger van de verdachte niet door een raadsman werd bijgestaan en zijn verklaringen voor het bewi-js zijn gebezigd (vgl. HR 24 mei 1977, NJ 1978, 316 en 17 januari 1978, NJ 1978 341» m.n. Th. V. van Veen).
Hieruit volgt dat het middel slaagt.
Middel 2, onderdeel amaakt bezwaar tegen een passage in het ambt3edig proces-verbaal van een ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw en Visserij, waarin gezegd wordt dat een bepaalde aanduiding kennelijk een aanduiding is als bedoeld in het eerdergenoemde Landbouwkwaliteitsbesluit. Dit is echter, aldus de toelichting op het middel,geen mededeling van feiten en omstandigheden, die door de verbalisant zijn waargenomen of ondervonden, maar een kwalificatie die aan de rechter is voorbehouden.
De bepaling van het Landbouwkwaliteitsbesluit scharreleieren, waarvan overtreding te last was gelegd (dit besluit is te vinden in ed. S. & J. 61, p.214) spreekt over een aanduiding (op eieren of de verpakking daarvan) "die kennelijk bestemd is om aan te geven, dat de eieren afkomstig zijnvan kippen die gehouden zijn onder omstandigheden die het welzijn van de kippen ten goede komen." De bedoeling van het gebruikte woord aangeven moet zijn: het wekken van een indruk bij afnemers.
De aanduiding waarom het hier ging luidde "rechtstreeks uit het Boerenland". De opsporingsambtenaar heeft tot uitdrukking willen brengen dat deze aanduiding er een is die (naar hij uit ervaring weet) op de afnemers een indruk maakt als bedoeld in de hierboven geciteerde bepaling van het Landbouwkwaliteitsbesluit scharreleieren. Aldus opgevat behelst de zinsnede in het proces-verbaal niets wat de verbalisant niet zelf heeft kunnen waarnemen of ondervinden (vgl. HR 11 december 1973» NJ 1974»55» alsmede over de kwestie van de "deskundige getuige": J.M. Reijntjes, Strafrechtelijk bewijs in wet en praktijk, 1980, p. 179)»
Onderdeel bkeert zich tegen een andere passage in hetzelfde prbces-verbaal. Hierin komen de woorden "welk pakstation naar mij bekende mededeling niet meer bestaat" voor; die zijn volgens het middel te onduidelijk en vaag om te kunnen gelden als een mededeling van feiten en omstandigheden die de verbalisant zelf heeft waargenomen of ondervonden.
De passage is, moet men erkennen, ongelukkig geformuleerd. Het komt mij voor dat de opsporingsambtenaar heeft willen zeggen dat hem in zjjn functie van opsporingsambtenaar ambtshalve medege deeld (vgl.HR 7 febr. 1978, DD 78.134) was dat het het betrokken pakstation niet meer bestond. Ik merk overigens op dat de vertegenwoordiger van de verdachte ter terechtzitting
hetzelfde heeft gezegd. Zou uw Raad t.a.v. middel 1 tot een andere slotsom komen dan ik, dan zou het niet meer bestaan van het pakstation reeds uit een ander bewijsmiddel dan het proces-verbaal volgen.
Naar mijn mening moet middel 2 in sijn beide onderdelen worden afgewezen.
Aangezien ik tot de bevinding ben gekomen dat middel 1 slaagt concludeer ik tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof in Den Haag, economische kamer, teneinde op de bestaande dagvaarding opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,