ECLI:NL:HR:2018:2172

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
17/04510
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest inzake de aanvaarding van een gewijzigde functie met lager loon in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een eerder arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een werknemer, aangeduid als [eiser], die in het kader van een reorganisatie door zijn werkgever, Bogra B.V., in een andere functie werd geplaatst met een lager loon. De werknemer had bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden en stelde dat de eenzijdige wijziging van zijn functie en salaris niet rechtsgeldig was. De kantonrechter had de vorderingen van de werknemer toegewezen, maar het gerechtshof had dit vonnis vernietigd en de vorderingen afgewezen. Het hof oordeelde dat de werknemer de gewijzigde functie had aanvaard, waardoor de bepalingen van de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) van toepassing waren.

De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de werknemer de werkzaamheden van de nieuwe functie is gaan verrichten, niet voldoende is om aan te nemen dat hij welbewust met de wijziging van zijn functie en het lagere loon heeft ingestemd. De Hoge Raad benadrukte dat een werknemer pas kan worden geacht een functie te hebben aanvaard als dit op basis van duidelijke verklaringen of gedragingen van de werknemer kan worden aangenomen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van eenzijdige wijzigingen in arbeidsvoorwaarden en de vereisten voor instemming van werknemers.

De Hoge Raad heeft de curator in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, en de uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.

Uitspraak

23 november 2018
Eerste Kamer
17/04510
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
G.A. DE WIT, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BOGRA B.V.,
kantoorhoudende te Alkmaar,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de curator.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak 3094202\CV EXPL 14-1589 van de kantonrechter te Alkmaar van 30 december 2015;
b. het arrest in de zaak 200.186.620/01 van het gerechtshof Amsterdam van 25 juli 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de curator is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van het arrest en tot verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) Bogra is een producent en leverancier van uitvaartkisten, urnen en aanverwante artikelen.
(ii) [eiser] is in 1993 in dienst getreden bij Bogra voor 38,75 uur per week, en heeft vanaf enig moment gewerkt in de functie van chef assemblage (salarisgroep F). Het tot 1 juli 2013 verdiende salaris van [eiser] bedroeg laatstelijk € 3.464,67 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en andere emolumenten.
(iii) Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de Collectieve Arbeidsovereenkomst Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven (verder: de CAO). De in de CAO opgenomen lonen zijn minimumlonen.
(iv) Art. 18 CAO ziet op ‘indeling functies’. Op grond van art. 18 lid 4 CAO kunnen geschillen over de functie-indeling uitsluitend worden voorgelegd aan een indelingscommissie van de Vakraad voor de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven (hierna: de Vakraad).
( v) Art. 18 lid 5 van de CAO bepaalt het volgende:
“Indien een werknemer binnen een bedrijf een functie aanvaardt waaraan een lager loon is verbonden, kan het loon in vier termijnen van zes maanden met gelijke bedragen worden aangepast, zodat de werknemer na twee jaar het loon ontvangt dat behoort bij de nieuwe functie”.
(vi) Medio 2010 heeft bij Bogra een strategische heroriëntatie plaatsgevonden, met name omdat werd voorzien dat de productiecapaciteit ontoereikend zou zijn om aan de verwachte toenemende vraag naar uitvaartkisten te voldoen, en om de kwaliteit te bevorderen. Bogra heeft het voornemen tot reorganisatie aan het voltallige personeel meegedeeld. Na enige vertraging heeft de reorganisatie eind 2011 vorm gekregen. Besloten is het accent te verleggen van een productiebedrijf naar een assemblagebedrijf. Een aantal machines is verdwenen en in de nieuwe organisatiestructuur zijn enkele functies komen te vervallen. Een en ander heeft ertoe geleid dat het personeelsbestand in de periode van begin 2012 tot begin 2013 is ingekrompen met 27 fte op een totaal van 78 fte.
(vii) Op 24 april 2013 heeft Bogra een memo ‘Loongebouw Bogra’ onder haar resterende werknemers verspreid. Daarin schrijft Bogra dat zij haar strategie heeft moeten bijstellen om een viertal redenen, waarbij – naast de ontoereikende productiecapaciteit en de beoogde verbetering van de kwaliteit – worden genoemd de wens van Bogra om zich in te dekken tegen het risico dat langlopende contracten met grote partijen niet worden verlengd en de omstandigheid dat het productieapparaat sterk verouderd is. Verder legt Bogra in dit memo een salaris-afbouwregeling voor aan medewerkers die door de reorganisatie vanuit een hogere naar een lagere functie zijn gegaan, en daarvoor nog het hogere salaris ontvangen. Deze regeling luidt als volgt:
“Uitgangspunt is dat zij beloond worden met het maximale bedrag in de juiste schaal. Hierbij zal het verschil tussen de huidige beloning en de nieuwe beloning volgens een ruime afbouwregeling worden verrekend. Hiervoor trekken wij een periode van 2 jaar uit. Hierbij zal de beloning iedere maand met een vast gedeelte gereduceerd worden. Dit gaat in op 1 juli 2013. Er wordt een marge ingesteld van 200 euro. Dit betekent dat het gedeelte van het salaris dat boven het hoogste bedrag in de betreffende salarisgroep uitkomt wordt bevroren met een maximum van 200 euro. Dit betekent dat het salaris niet meer stijgt totdat het weer in de pas loopt met de salarisschaal.”
(viii) Bij brief van 15 mei 2013 heeft Bogra aan [eiser] meegedeeld dat haar loongebouw met ingang van 1 juli 2013 zal worden aangepast, en heeft zij (onder meer) het volgende geschreven:
“Jouw huidige salaris bedraagt € 3.464,67 bruto per maand. Binnen het nieuwe loongebouw krijg jij de functie van Gespecialiseerd productiemedewerker D (zie bijlage). De maximale beloning voor deze functie bedraagt € 2.381,99. Dit betekent dat jouw huidige salaris € 1.071,67 hoger ligt dan jouw nieuwe salaris. Hiervan wordt een bedrag van € 200,00 bevroren. Het bedrag dat hierboven ligt, wordt over een periode van 2 jaar afgebouwd. Dit betekent dat jouw basissalaris € 2.381,99 bedraagt en dat jij een persoonlijke toeslag ontvangt van 200 euro en dat de resterende € 871,67 euro wordt afgebouwd. Het salaris gaat steeds mee met de verhogingen volgens de CAO en jouw persoonlijke toeslag wordt dan afgebouwd met eenzelfde bedrag tot het moment dat de toeslag volledig is afgebouwd.”
(ix) Van de 26 werknemers aan wie Bogra een vergelijkbare brief als die van 15 mei 2013 heeft gestuurd, hebben er 20 met de aldaar beschreven regeling ingestemd.
( x) Bij brief van 15 juli 2013 heeft [eiser] aan Bogra kenbaar gemaakt niet akkoord te gaan met de wijziging van de overeengekomen arbeidsvoorwaarden, bestaande uit het toekennen van een andere functie en verlaging van het loon.
(xi) Bogra heeft bij brief van 6 augustus 2013 haar standpunt gehandhaafd en meegedeeld dat indien de wijzigingen niet worden geaccepteerd, deze eenzijdig zullen worden doorgevoerd.
(xii) Naar aanleiding van een zitting bij de kantonrechter hebben partijen aan de Vakraad gevraagd om op grond van art. 18 lid 4 CAO te beoordelen in welke functiegroep de thans door [eiser] vervulde functie volgens de CAO moet worden ingedeeld.
(xiii) Op 3 december 2014 heeft de Vakraad hierover een bindend advies gegeven, en geoordeeld dat de werkzaamheden die [eiser] verricht, moeten worden ingeschaald in functiegroep D van de CAO. Het advies luidt, voor zover van belang:
“Op grond van de cao kan een werknemer ouder dan 24 jaar in functiegroep D met ingang van 1 juni 2012 minimaal aanspraak maken op een loon van € 2.077,78 bruto per maand bij een volledig dienstverband. Met ingang van 1 oktober 2013 een bruto maandloon van € 2.098,56 en met ingang van 1 mei 2014 een bruto maandloon van € 2.114,30 bij een volledig dienstverband.”
(xiv) Op 12 juli 2016 heeft het UWV aan Bogra op bedrijfseconomische gronden voor zes werknemers een ontslagvergunning verleend.
(xv) Op 30 juni 2017 is Bogra in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator in die hoedanigheid.
3.2
[eiser] vordert in dit geding, voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat de eenzijdige wijziging van zijn functie en de salarisverlaging per 1 juli 2013 niet rechtsgeldig zijn, met veroordeling van Bogra tot betaling van € 367,50 bruto voor in het kader van de afbouwregeling over de maanden juli 2013 tot en met april 2014 ingehouden loon, en tot betaling van het loon van € 3.464,67 bruto vanaf mei 2014, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen.
3.3
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [eiser] alsnog afgewezen. Daartoe heeft het overwogen dat voor de toepassing van art. 18 lid 5 CAO voldoende is dat de werknemer heeft ingestemd met de andere functie en derhalve een aparte instemming met een lager salaris niet nodig is (rov. 3.5). Vervolgens heeft het hof overwogen, samengevat, dat [eiser] na de reorganisatie in 2013 feitelijk de functie van gespecialiseerd productiemedewerker is gaan vervullen en daarmee zijn gewijzigde functie heeft aanvaard (rov. 3.6). Aldus is art. 18 lid 5 van de CAO van toepassing en kunnen de vorderingen van [eiser] niet slagen, aldus het hof.
3.4
Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het hof een aantal essentiële stellingen met betrekking tot de functiewijziging van [eiser] heeft gepasseerd.
Deze klacht kan niet tot cassatie leiden.
Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5.1
Onderdeel 2 klaagt over onbegrijpelijkheid en innerlijke tegenstrijdigheid van het oordeel van het hof dat [eiser] de gewijzigde functie heeft aanvaard. Het onderdeel wijst op de vaststelling van het hof dat [eiser] aan Bogra heeft kenbaar gemaakt niet akkoord te gaan met wijziging van de overeengekomen arbeidsvoorwaarden, bestaande uit het toekennen van een andere functie en verlaging van het loon, en dat Bogra heeft meegedeeld dat de wijzigingen eenzijdig zullen worden doorgevoerd indien deze niet worden aanvaard. Onderdeel 1 bevat in dit verband bovendien de rechtsklacht dat het feitelijk gaan verrichten van andere werkzaamheden zonder zich daartegen te verzetten onvoldoende is om aan te nemen dat [eiser] een andere functie met een daaraan verbonden lagere loon heeft aanvaard.
3.5.2
Een werkgever mag pas erop vertrouwen dat een werknemer een functie heeft aanvaard die voor die werknemer een verslechtering van zijn arbeidsvoorwaarden meebrengt, indien op grond van verklaringen of gedragingen van de werknemer mag worden aangenomen dat deze welbewust met die nieuwe functie heeft ingestemd (vgl. HR 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3570). Klaarblijkelijk is het hof gekomen tot het oordeel dat [eiser] in 2013 de nieuwe functie met het bijbehorende lagere loon heeft aanvaard, op de enkele grond dat [eiser] de bij die functie behorende werkzaamheden is gaan verrichten. Deze omstandigheid alleen is echter onvoldoende voor ‘welbewuste instemming’ als hiervoor bedoeld. Daarbij is van belang dat een werknemer in de verhouding tot zijn werkgever verplicht is de bedongen arbeid te verrichten, en hij het risico loopt dat het niet verrichten van opgedragen werkzaamheden als werkweigering zal worden aangemerkt.
Hier komt nog bij dat [eiser] jegens Bogra uitdrukkelijk heeft verklaard niet in te stemmen met de indeling in de andere functie met het lagere loon (zie hiervoor in 3.1 onder (x) en rov. 2.9 van het bestreden arrest).
In het licht van het bovenstaande slaagt de rechtsklacht van onderdeel 1 en behoeven de motiveringsklachten geen behandeling.
3.6
Onderdeel 3 bouwt voort op de onderdelen 1 en 2 en behoeft geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 juli 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 502,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, M.V. Polak en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
23 november 2018.