Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de teruggave van een inbeslaggenomen personenauto aan een derde-belanghebbende, die door de klaagster in België is gekocht, maar die gestolen blijkt te zijn in Frankrijk. De Hoge Raad behandelt de vraag of de rechtbank heeft miskend dat de klaagster op basis van het toepasselijke Belgisch recht als rechthebbende moet worden aangemerkt. De rechtbank had eerder het beklag van de klaagster ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de klaagster onvoldoende onderzoek had verricht naar de herkomst van de auto en daarom niet als verkrijger te goeder trouw kon worden aangemerkt. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en benadrukt dat de rechter niet zal treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar wel civielrechtelijke aspecten mag betrekken. De Hoge Raad concludeert dat de opvatting van de klaagster, dat naar Belgisch recht had moeten worden vastgesteld of zij als rechthebbende kan worden aangemerkt, geen steun vindt in het recht. Het beroep wordt verworpen.