Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1940, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin hij was veroordeeld voor het onthouden van de nodige verzorging aan paarden en stieren, in strijd met artikel 37 (oud) van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De advocaat van de verdachte, J.L. Baar, had middelen van cassatie voorgesteld, waarop de plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de kwalificatie van het feit zoals vastgesteld door het hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof had voldoende gemotiveerd dat er geen sprake was van een systematische specialis verhouding tussen de betrokken wetgeving, namelijk de GWWD en het Besluit welzijn productiedieren. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt daarmee de eerdere uitspraak van het hof.