Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 6 juni 2018, met nummer 16/700005-18. De zaak betreft een verzoek van het Koninkrijk Noorwegen tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen de veroordeelde, die in Noorwegen is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren en 6 maanden voor het medeplegen van de invoer van aanzienlijke hoeveelheden drugs, waaronder 229 kg hasjiesj, 40 kg marihuana, 26,6 kg amfetamine, 51611 tabletten MDMA en 640 tabletten diazepam. De Hoge Raad heeft op 20 november 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie is ingesteld door de veroordeelde zelf, vertegenwoordigd door advocaat M.G. Vos uit Utrecht.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak klachten ontvangen van de verdediging, waaronder de klacht dat onvoldoende rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, in strijd met artikel 31 van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS). Daarnaast werd er geklaagd dat de Rechtbank artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht niet als toepasselijke wetsbepaling in haar beslissing heeft vermeld, in strijd met artikel 30.3 WOTS. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen van cassatie niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep op 20 november 2018 verworpen, en het arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.