Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 1 maart 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1973, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarin hij werd veroordeeld voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en munitie, in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). De verdediging heeft in cassatie een middel voorgesteld, dat door de advocaat van de verdachte, P.J.W. de Water, is ingediend. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal, D.J.M.W. Paridaens, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft volgens de Hoge Raad, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep op 20 november 2018 verworpen, en het arrest is uitgesproken door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.