Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 2 maart 2018, nr. 17/05344, ECLI:NL:HR:2018:299.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 2 maart 2018, met nummer 17/05344. Het verzoek is ingediend door [X] B.V. en betreft een belastingrechtelijke kwestie. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad de belanghebbende op 3 mei 2018 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 1 juni 2018 de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. De belanghebbende heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Op basis van artikel 8:119, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 8:41, lid 6, Awb, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en de zaak is behandeld door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.