ECLI:NL:HR:2018:2135

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
18/00252
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak over immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure (zaaknummer 18/00252) die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door [X], h.o.d.n. [A]. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 december 2017, waarin het hof de hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 16/2455 en 16/2456) had behandeld. De kern van de zaak betrof het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Tijdens de cassatieprocedure hebben zowel de Staatssecretaris van Financiën als de Minister voor Rechtsbescherming verweerschriften ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, waarop de Minister voor Rechtsbescherming een conclusie van dupliek heeft gegeven. De Hoge Raad heeft de klacht van belanghebbende beoordeeld, maar oordeelde dat deze niet tot cassatie kon leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad concludeerde dat de klacht geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 16 november 2018, en is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

16 november 2018
Nr. 18/00252
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X], h.o.d.n. [A]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s‑Hertogenboschvan 14 december 2017, nrs. 17/00188 en 17/00189, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 16/2455 en 16/2456) betreffende het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht aangevoerd.
Zowel de Staatssecretaris van Financiën als de Minister voor Rechtsbescherming heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de klacht

De klacht kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.