ECLI:NL:HR:2018:2124

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
18/01576
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening van een arrest inzake motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 19 januari 2018, waarin de aan de belanghebbende opgelegde motorrijtuigenbelasting en een naheffingsaanslag werden behandeld. Het verzoek tot herziening werd ingediend door de belanghebbende, die meende dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven voor herziening. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest. De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening dan ook niet-ontvankelijk verklaard, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

16 november 2018
Nr. 18/01576
Arrest
gewezen op het verzoek van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 19 januari 2018, nr. 17/03233, ECLI:NL:HR:2018:52, betreffende de aan belanghebbende over de periode 1 augustus 2014 tot en met 14 september 2014 in rekening gebrachte motorrijtuigenbelasting alsmede een over het tijdvak 31 augustus 2014 tot en met 29 november 2014 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening

De Hoge Raad is van oordeel dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt omdat het klaarblijkelijk niet tot herziening van voormeld arrest en derhalve niet tot cassatie kan leiden, aangezien het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, van de Awb behelst.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.