In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 19 januari 2018, waarin de aan de belanghebbende opgelegde motorrijtuigenbelasting en een naheffingsaanslag werden behandeld. Het verzoek tot herziening werd ingediend door de belanghebbende, die meende dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven voor herziening. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die onder artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht vallen. Hierdoor kon het verzoek niet leiden tot herziening van het eerdere arrest. De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening dan ook niet-ontvankelijk verklaard, na gehoord te hebben de Procureur-Generaal. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.