ECLI:NL:HR:2018:2090

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
18/00459
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordelingen wegens ongewenst verblijf in Nederland en de toepassing van het inreisverbod

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2018 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat E.C. Gelok, had verzocht om herziening van zijn veroordeling wegens het als ongewenst verklaarde vreemdeling in Nederland verblijven, in strijd met artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. De aanvrager stelde dat het Hof hem zou hebben vrijgesproken indien het bekend was geweest met een uitspraak van de bestuursrechter, waarin werd vastgesteld dat er ten tijde van de bewezenverklaarde feiten een 'licht inreisverbod' gold voor de duur van twee jaar, waarop artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet van toepassing was.

De Hoge Raad oordeelde dat de in de conclusie van de Advocaat-Generaal vermelde gronden voldoende waren om de aanvraag tot herziening gegrond te verklaren. De Hoge Raad concludeerde dat er sprake was van een gegeven als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, dat niet bekend was bij het onderzoek op de terechtzitting. Dit gegeven wekte het ernstige vermoeden dat, indien het bekend was geweest, het onderzoek zou hebben geleid tot een vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging.

De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat de tenuitvoerlegging van het eerdere arrest van het Gerechtshof Amsterdam wordt opgeschort of geschorst, en dat de zaak opnieuw zal worden behandeld met inachtneming van de nieuwe informatie over het inreisverbod.

Uitspraak

13 november 2018
Strafkamer
nr. S 18/00459 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 november 2014, nummer 23/001948-14, ingediend door E.C. Gelok, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 1 mei 2014 - de aanvrager ter zake van het onder parketnummer 13-701413-13 onder 1, 2 en 3 en het onder parketnummer 13-701643-14 onder 1 telkens "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard" en ter zake van het onder parketnummer 13-701643-14 onder 2 "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt gedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest.

2.De aanvraag tot herziening

2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvraag heeft uitsluitend betrekking op de veroordeling ter zake van de onder parketnummer 13-701413-13 bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 en het onder parketnummer 13-701643-14 bewezenverklaarde feit 1.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. Aangevoerd wordt dat uit de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 11 januari 2018 blijkt dat ten tijde van de bewezenverklaarde feiten voor de aanvrager een licht inreisverbod gold voor de duur van twee jaar, waarop art. 66a, zevende lid, Vreemdelingenwet 2000 niet van toepassing was en dat de aanvrager, indien het Hof hiermee bekend was geweest, zou zijn vrijgesproken.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren voor zover de aanvraag betrekking heeft op de onder parketnummer 13-701413-13 bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3, en het onder parketnummer 13-701643-14 bewezenverklaarde feit 1, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 november 2014 zal bevelen, en de zaak - voor zover het de genoemde, op artikel 197 Sr toegesneden bewezenverklaringen betreft - zal terugwijzen naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan, en de aanvraag voor het overige zal afwijzen.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Op de door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie onder 12 en 13 vermelde gronden moet het in de aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv.

5.Slotsom

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt, voor zover nodig, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof Amsterdam, voor zover de aanvrager daarbij is veroordeeld ter zake van de onder parketnummer 13-701413-13 bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 en het onder parketnummer 13-701643-14 bewezenverklaarde feit 1;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv wat betreft de onder parketnummer 13-701413-13 bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 en het onder parketnummer 13-701643-14 bewezenverklaarde feit 1 opnieuw zal worden berecht en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij mede voor het onder parketnummer 13-701643-14 bewezenverklaarde feit 2 op de voet van art. 478, tweede lid, Sv de straf te bepalen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 november 2018.