Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Slotsom
6.Beslissing
13 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2018 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De aanvrager, vertegenwoordigd door advocaat E.C. Gelok, had verzocht om herziening van zijn veroordeling wegens het als ongewenst verklaarde vreemdeling in Nederland verblijven, in strijd met artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. De aanvrager stelde dat het Hof hem zou hebben vrijgesproken indien het bekend was geweest met een uitspraak van de bestuursrechter, waarin werd vastgesteld dat er ten tijde van de bewezenverklaarde feiten een 'licht inreisverbod' gold voor de duur van twee jaar, waarop artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet van toepassing was.
De Hoge Raad oordeelde dat de in de conclusie van de Advocaat-Generaal vermelde gronden voldoende waren om de aanvraag tot herziening gegrond te verklaren. De Hoge Raad concludeerde dat er sprake was van een gegeven als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, dat niet bekend was bij het onderzoek op de terechtzitting. Dit gegeven wekte het ernstige vermoeden dat, indien het bekend was geweest, het onderzoek zou hebben geleid tot een vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging.
De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat de tenuitvoerlegging van het eerdere arrest van het Gerechtshof Amsterdam wordt opgeschort of geschorst, en dat de zaak opnieuw zal worden behandeld met inachtneming van de nieuwe informatie over het inreisverbod.