Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 22 september 2017, nr. 17/02673, ECLI:NL:HR:2017:2433.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 22 september 2017. Het verzoek is ingediend door belanghebbende, die een beroep deed op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te vullen en terug te zenden, maar belanghebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt. Hierdoor heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende niet tijdig het griffierecht heeft betaald, ondanks meerdere herinneringen en de mogelijkheid om de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betrokken, die bepalen dat een verzoek tot herziening niet-ontvankelijk kan worden verklaard bij niet-tijdige betaling van het griffierecht.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk is, en heeft hij geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 9 november 2018.