Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 22 september 2017, nr. 17/02674, ECLI:NL:HR:2017:2435.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 22 september 2017. Het verzoek is ingediend door belanghebbende, die een beroep deed op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te voldoen, maar belanghebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt. De griffier heeft op 16 maart 2018 een aangetekende brief gestuurd waarin belanghebbende werd verzocht om een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te vullen en terug te zenden. Deze brief is afgehaald, maar belanghebbende heeft geen actie ondernomen. Op 3 april 2018 heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht afgewezen en aangegeven dat bij niet tijdige betaling het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Ondanks meerdere herinneringen en een termijn van vier weken voor betaling, is het griffierecht niet voldaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het verzoek tot herziening op grond van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.