ECLI:NL:HR:2018:2078

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
18/00344
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herziening van een eerder arrest met betrekking tot griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest van 22 september 2017. Het verzoek is ingediend door belanghebbende, die een beroep deed op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te voldoen, maar belanghebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt. De griffier heeft op 16 maart 2018 een aangetekende brief gestuurd waarin belanghebbende werd verzocht om een verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te vullen en terug te zenden. Deze brief is afgehaald, maar belanghebbende heeft geen actie ondernomen. Op 3 april 2018 heeft de griffier het beroep op betalingsonmacht afgewezen en aangegeven dat bij niet tijdige betaling het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Ondanks meerdere herinneringen en een termijn van vier weken voor betaling, is het griffierecht niet voldaan. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het verzoek tot herziening op grond van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

9 november 2018
Nr. 18/00344
Arrest
gewezen op het verzoek van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 22 september 2017, nr. 17/02674, ECLI:NL:HR:2017:2435.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 16 maart 2018 in de gelegenheid gesteld de daarbij gevoegde verklaring omtrent afwezigheid van vermogen binnen twee weken na dagtekening van die brief, volledig ingevuld en ondertekend aan de Hoge Raad terug te zenden. Volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is die brief afgehaald op de afhaallocatie. Belanghebbende heeft van die geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Bij brief van 3 april 2018 heeft de griffier van de Hoge Raad het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Tevens is in deze brief meegedeeld dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht het verzoek tot herziening niet‑ontvankelijk kan worden verklaard. Aanvullend daarop heeft de griffier van de Hoge Raad bij brief van 13 april 2018 aan belanghebbende meegedeeld dat gelet op de samenhang met een tweede door belanghebbende bij de Hoge Raad ingediend herzieningsverzoek, geregistreerd onder nummer 18/00345, hij voor de behandeling van beide zaken slechts eenmaal een bedrag van € 126 aan griffierecht verschuldigd is dat zal worden geheven in de onderhavige zaak, en dat bij niet (tijdige) betaling beide verzoeken niet‑ontvankelijk worden verklaard.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 17 april 2018, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht ter zake van het verzoek tot herziening en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 22 mei 2018 in de gelegenheid gesteld de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 6 juni 2018 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het verzoek tot herziening moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in verbinding met artikel 8:119, lid 2, van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2018.