Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
6 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, in strijd met artikel 231.2 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad behandelt de zaak op 6 november 2018, waarbij de verdachte is bijgestaan door advocaat G. Spong. De Procureur-Generaal, J. Silvis, heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf wegens schending van de redelijke termijn, maar heeft ook verzocht om verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad beoordeelt de middelen van cassatie. Het eerste middel wordt verworpen zonder nadere motivering, omdat het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het tweede middel betreft de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelt dat dit middel gegrond is, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg, gezien de opgelegde taakstraf en de mate van overschrijding van de redelijke termijn.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.