Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
6 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 31 maart 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1962, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat G. Spong. De zaak betreft twee belangrijke juridische vragen: de belaging van een medewerkster van een tabakszaak, zoals geregeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, en de vraag of er sprake is van lokaalvredebreuk, zoals bedoeld in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft in deze zaak de samenhang met een andere zaak, genummerd 17/02924, in overweging genomen.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Op 6 november 2018 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Het arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.