Uitspraak
[X]te
[Z]tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 13 juli 2018, nr. 17/06040, ECLI:NL:HR:2018:1149.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van het arrest van 13 juli 2018, met nummer 17/06040 en ECLI:NL:HR:2018:1149. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het verzoek tot herziening ontvankelijk was. De beoordeling richtte zich op de vraag of het verzoek voldoende feiten of omstandigheden bevatte die aanleiding gaven tot herziening, zoals bedoeld in artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad concludeerde dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigde, omdat het niet voldeed aan de vereisten voor herziening. Daarom heeft de Hoge Raad het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.