In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo aan belanghebbende, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad had eerder geoordeeld dat belanghebbende een gezamenlijke huishouding voerde met [X2], wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsrecht. Belanghebbende heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld, waarbij het College ook incidenteel beroep heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Centrale Raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gezamenlijke huishouding is vastgesteld en heeft de uitspraak vernietigd. De Hoge Raad heeft terugwijzing gelast naar de Centrale Raad om te bepalen of en vanaf wanneer belanghebbende en [X2] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De Hoge Raad heeft tevens geoordeeld dat het College moet bijdragen in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 4008, en het griffierecht van € 124 moet vergoeden. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht, en de Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten van het incidentele beroep van het College.