Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
6 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 4 oktober 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1969. De verdachte was in deze zaak aangeklaagd voor poging doodslag, waarbij hij het slachtoffer op het hoofd sloeg met de steel van een bijl. De Hoge Raad heeft op 6 november 2018 het cassatieberoep behandeld. De advocaat van de verdachte, D.J.P.M. Vermunt, heeft een schriftuur ingediend, die aan het arrest is gehecht.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie konden leiden.
Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.