Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Amsterdamvan 26 april 2018, nrs. AMS 16/3368, AMS 16/3740 en AMS 16/3741 V, op het verzet van belanghebbende tegen uitspraken van de Rechtbank van 24 augustus 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 26 april 2018. De Rechtbank had eerder uitspraken gedaan op verzet van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van 24 augustus 2017. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur‑Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.