Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
19 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een vrouw tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een executiegeschil over een dwangsom die was opgelegd in verband met achterstallige rente en premie voor een hypotheek. De vrouw had de achterstallige bedragen inmiddels zelf betaald en de vraag die voorlag was of de dwangsom nog verschuldigd was voor de periode na deze betaling. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland en een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.