In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Het beroep was ingesteld door een belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 februari 2018, waarin beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor de jaren 2012 en 2013 werden behandeld. De onroerende zaak in kwestie was gelegen aan de [a-straat 1] te [Z].
De Hoge Raad heeft beoordeeld of de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, voldoende grond bieden voor behandeling in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit was het geval omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden.
Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur‑Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.