ECLI:NL:HR:2018:1959

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
17/01247
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling door gevechtshouding aan te nemen in feesttent

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling, omdat hij op 30 november 2014 in een feesttent in Putten een gevechtshouding aannam en een slaande beweging maakte in de richting van het hoofd van een politieagent, verbalisant [verbalisant 3]. De situatie was gespannen, aangezien een menigte zich agressief keerde tegen de verbalisanten, die in de minderheid waren en in een hoek gedreven werden. Het Hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, in samenhang met de omstandigheden, bij verbalisant [verbalisant 3] de redelijke vrees konden doen ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld over de bedreiging zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaring was naar de eisen der wet met redenen omkleed, en het beroep in cassatie werd verworpen.

Uitspraak

16 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/01247
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 5 oktober 2016, nummer 21/002368-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte [verbalisant 3] heeft bedreigd met zware mishandeling.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 30 november 2014 te Putten,
- [verbalisant 3] (hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (in een feesttent aan de van Geenstraat)
- een gevechtshouding tegen [verbalisant 3] aangenomen en een slaande beweging met de vuist in de richting van het hoofd van [verbalisant 3] gemaakt."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van politie Eenheid Oost-Nederland, proces-verbaalnummer PL0600-2014193743-4, d.d. 30 november 2014 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3], hoofdagent van politie (pagina's 300 en 301 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
Op zondag 30 november 2014 kwam ik ter plaatse bij de partytent aan de van Geenstraat te Putten. (...) Ik, verbalisant, ben samen met collega's [verbalisant 2], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] de tent ingelopen. Op dat moment was de sfeer nog prima en voelde ik mij absoluut niet onveilig. (...)
Vervolgens zag ik vanuit mijn linker ooghoek dat een manspersoon met wijd open gesperde ogen in mijn richting liep en tegen mij aan kwam staan. Ik voelde mij hierdoor ernstig bedreigd omdat wij op dat moment geen goede vluchtweg hadden. Ik herkende deze persoon later als de aangehouden verdachte [betrokkene 1]. Ik zag dat meerdere personen het gedrag van verdachte [betrokkene 1] overnamen en dreigend in onze richting kwamen lopen. Ik zag dat verscheidene personen mij en mijn collega's begonnen te duwen. Hierop hebben wij verbalisanten ons in de richting van de hoek verplaatst. (...) Er werd geweld tegen ons gebruikt, wij hadden geen vluchtweg en nog niet genoeg collega's om de groep onder controle te krijgen. Ik zag dat een manspersoon, naar later bleek te zijn [verdachte], met twee gebalde vuisten een gevechtshouding aannam. Ik zag dat verdachte [verdachte] mij in mijn ogen keek en een slaande beweging met zijn rechter vuist in de richting van mijn hoofd maakte. (...)
Nadat wij met de collega's verder naar achteren waren verplaatst hebben wij opnieuw een linie gevormd. Gedurende tien minuten werden wij vrijwel continu belaagd door het publiek. Hierbij zag ik dat verdachte [verdachte] lange tijd voor aan de groep publiek stond, hij stond dus aan de zijde van onze linie en keek ook vrijwel continu in onze richting.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van politie Eenheid Oost-Nederland, proces-verbaalnummer PL0600-2014193949-1, d.d. 30 november 2014 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 6], aspirant van politie (pagina's 399 en 401 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verbalisant [verbalisant 3]:
In de tent werd ik ook nog aangevallen door [verdachte]. Hij zette samen met [betrokkene 1] en andere tot nu toe onbekend gebleven verdachten grote druk op ons in de tent. Toen wij daar nog met vier collega's in de hoek stonden zag ik verdachte [verdachte] naast mij staan. Hij nam een gevechtshouding aan en maakte een slaande beweging met zijn rechtervuist in de richting van mijn hoofd. De slag kon ik nog net afweren.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van politie Eenheid Oost-Nederland, proces-verbaalnummer PL0600-2014193716-11, d.d. 30 november 2014 opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 4], brigadier van politie en [verbalisant 5], brigadier van politie (pagina's 292 en 295 van het politiedossier), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5]:
Op zondag 30 november waren wij met zijn vieren (hof: verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5]) ter plaatse bij de feesttent. (...) Wij zijn toen met zijn vieren langs de rechterkant van de tent naar binnen gelopen (...). Op het moment dat de muziek uitging begonnen de personen in de feesttent enorm te joelen en te schreeuwen in onze richting. (...) Intussen had een grote groep personen zich tegen ons gekeerd. Wij stonden in een hoek. Wij voelden ons op dat moment in het nauw gedreven door de menige. (...)
Ik, verbalisant [verbalisant 5], zag dat een manspersoon met donker uiterlijk, gekleed in een grijzige trui met een tekst op zijn borst in de tent was. Ik zag dat deze man zich 'oppompte' en voor mijn gevoel zijn kansen in schatte. Ik, verbalisant [verbalisant 5], zag dat deze jongen zich op collega [verbalisant 3] richtte en een gevechtshouding aannam alsof hij met collega [verbalisant 3] wilde vechten. (...)
Ik, verbalisant [verbalisant 5], zag dat de eerder genoemde jongen met het grijsachtige shirt, een hoge schopbeweging in de richting van collega [verbalisant 3] maakte. (...)"
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het hof leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] in de feesttent in een hoek zijn gedreven door de menigte feestgangers, die zich agressief keerde tegen de politie, terwijl deze verbalisanten, die sterk in de minderheid waren, daar gelet op het verloop van eerdere meldingen en contacten die avond, niet op waren bedacht. Voorts leidt het hof uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 3] af dat verdachte samen met medeverdachte [betrokkene 1] en andere tot nu toe onbekend gebleven personen grote druk heeft gezet op verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] in de feesttent. [verbalisant 3] heeft verklaard dat verdachte naast hem kwam staan toen hij, [verbalisant 3], met zijn collega's in de hoek van de feesttent stond. Verdachte nam een gevechtshouding aan en maakte een slaande beweging met zijn rechtervuist in de richting van zijn hoofd. Deze slag kon [verbalisant 3] nog net afweren. De verklaring van [verbalisant 3] vindt bevestiging in de verklaring van verbalisant [verbalisant 5], voor zover inhoudende dat zij zag dat een man, donker getint, gekleed in een grijzige trui met een tekst op zijn borst [het hof begrijpt: verdachte] in de tent was. Ze zag dat deze jongen zich 'oppompte' en voor haar gevoel zijn kansen inschatte. Ze zag dat deze jongen zich op haar collega [verbalisant 3] richtte en een gevechtshouding aannam alsof hij met collega [verbalisant 3] wilde gaan vechten. In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen te twijfelen.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, heeft naar het oordeel van het hof als gevolg van verdachtes handelen bij voornoemde [verbalisant 3] de redelijke vrees kunnen ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich jegens [verbalisant 3] schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling. In zoverre wordt het verweer verworpen."
3.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448).
3.4.
Het Hof heeft - kort gezegd - vastgesteld dat de verdachte, in een situatie waarin een menigte zich agressief keerde tegen de verbalisanten en hen in een hoek had gedreven, tegenover een van die verbalisanten, [verbalisant 3], een gevechtshouding aannam en een slaande beweging maakte in de richting van diens hoofd. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat door deze gedragingen van de verdachte, mede gelet op de overige feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, bij [verbalisant 3] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
3.5.
Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip bedreiging als bedoeld in art. 285 Sr en is gelet op de gebezigde bewijsvoering niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.6.
Het middel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 oktober 2018.