Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
16 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 13 januari 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1986, was betrokken bij een zaak van medeplegen van diefstal met bedreiging, zoals omschreven in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de procedure heeft de verdachte, via zijn advocaat R.B.J.G. Baggen, een verzoek gedaan om een medeverdachte als getuige te horen. Dit verzoek werd afgewezen door het hof, zowel in de appelschriftuur als tijdens het pleidooi. De verdediging stelde dat het hof op ontoelaatbare wijze vooruitliep op de verklaring die de getuige bij nader verhoor zou kunnen afleggen, terwijl de verklaring van de getuige bij de politie niet voor bewijs was gebruikt.
De Hoge Raad heeft op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in deze zaak. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep, en het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.