2.3.Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
- een appelschriftuur van de raadsman van de verdachte, onder meer inhoudende:
"De verdediging wenst in hoger beroep [als getuige] te horen:
(...)
17. De aangever [betrokkene 1], waarbij geldt dat de verdediging hem ter zitting wenst te horen, zodat de rechters die in deze zaak uiteindelijk zullen beslissen over de vraag of het bewijsmateriaal in dezen overtuigend genoeg is om een veroordeling te rechtvaardigen, de juiste keuze daarin kunnen maken."
- een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 mei 2014, onder meer inhoudende:
"De raadsman deelt mede dat hij blijft bij de onderzoekswensen uit de appelschriftuur. Het horen van de getuigen die met aangever [betrokkene 1] hebben gewerkt is van belang voor de toetsing (van de betrouwbaarheid) van de verklaringen van [betrokkene 1]. De verdediging wil de door de rechtbank voor het bewijs gebezigde belastende verklaringen van [betrokkene 12], [betrokkene 11] en [betrokkene 9] nunaceren. Aangever [betrokkene 1] dient te worden gehoord op de terechtzitting in hoger beroep nu de raadsman het van belang acht dat het hof kennis neemt van de wijze waarop aangever overkomt. Het beeld dat het openbaar ministerie van hem heeft geschetst kan op die manier worden rechtgezet."
(...)
Het hof overweegt en beslist als volgt.
(...)
Het verzoek tot het horen van aangever [betrokkene 1] als getuige op de terechtzitting (van de inhoudelijke behandeling) wordt afgewezen. [betrokkene 1] is reeds drie maal bij de rechter-commissaris in aanwezigheid van de verdediging gehoord.
Nu de raadslieden niet hebben onderbouwd welke nadere vragen zij willen stellen aan de getuige, en het slechts gaat om de betrouwbaarheid van de getuige en de indruk die de getuige achterlaat bij het hof, overweegt het hof dat, gelet op het tijdsverloop sinds de ten laste gelegde feiten, de indruk die aangever nu zou maken op het hof onvoldoende informatie kan geven over de betrouwbaarheid van de verklaringen die de aangever destijds heeft afgelegd en ook onvoldoende informatie kan verschaffen over de persoon die de aangever destijds was. Hieruit volgt dat de noodzaak [betrokkene 1] wederom als getuige te horen ontbreekt en het verzoek mitsdien wordt afgewezen."
- een brief van 4 november 2014 van de raadsman van de verdachte aan het Hof, onder meer inhoudende:
"Tenslotte wenst de verdediging haar verzoek om getuige [betrokkene 1] te horen te herhalen, zulks onder aanvulling van gronden.
(...)
Afgelopen week is mij een brief onder ogen gekomen (...). Van die brief, inmiddels door de advocaat van [medeverdachte 1] in het geding gebracht en thans bij de vertaler verblijvend, is een vrije vertaling aan mij ter inzage verstrekt. Uit die vrije vertaling leid ik af dat [betrokkene 1] [betrokkene 2] heeft aangezet tot het afleggen van een valse verklaring bij de rechter-commissaris. [betrokkene 2], heeft geïnstigeerd door [betrokkene 1], verklaard alsof hij uit eigen wetenschap putte, terwijl hij in werkelijkheid uit de beweerde wetenschap van [betrokkene 1] zijn inspiratie dolf.
Nadat hem de gevolgen van de vonnissen ter ore waren gekomen, kreeg [betrokkene 2] gewetenswroeging en besloot hij de besproken brief op te stellen.
(...)
[betrokkene 1]
De verdediging heeft het Hof verzocht om [betrokkene 1] als getuige te horen, net zoals zij dat meerdere malen bij de Rechtbank heeft gedaan. Hoewel er uitgebreide verhoren van [betrokkene 1] hebben plaatsgevonden bij de rechter-commissaris, was er, gelet op het onmiddellijkheidsbeginsel, mijns inziens plaats voor zulk nader horen.
Bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 1] laten zien dat hij allerminst een 'standaard' slachtoffer van uitbuiting is. Het ware van toegevoegde waarde geweest wanneer de behandelend rechters [betrokkene 1] zelf hadden meegemaakt, in al zijn assertiviteit, pogingen het verhoor naar zijn hand te zetten en (soms al te ostentatieve) tentoongespreide verontwaardigdheid. Alleen al het direct meemaken van [betrokkene 1] ter terechtzitting zou, voor de verdediging, een extra veraannemelijking hebben gevormd van haar stelling dat [betrokkene 1] moeilijk als slachtoffer van uitbuiting voorstelbaar is.
Ook in het hoger beroep is om het horen van [betrokkene 1] (ter terechtzitting) verzocht, waarbij ik heb aangetekend dat het verhoor geen dagen zou hoeven duren, nu het doel van het verhoor met name zou zijn om aan te tonen zoals hierboven beschreven.
Na de regiezitting heeft het Hof dit verzoek, zoals bekend, afgewezen, met als reden dat [betrokkene 1] al driemaal bij de rechter-commissaris was gehoord en de verdediging niet had onderbouwd welke nadere vragen zij zou willen stellen. Het enkele motief om het Hof een indruk te geven omtrent de betrouwbaarheid van de getuige, achtte het Hof onvoldoende om het verzoek toe te staan. Daarbij heeft het Hof mede gelet op het tijdsverloop sinds de ten laste gelegde feiten alsook op de omstandigheid dat de indruk die [betrokkene 1] thans op het Hof zou maken op zichzelf onvoldoende informatie zou kunnen geven over de betrouwbaarheid van de verklaringen die [betrokkene 1] destijds heeft afgelegd of over de persoon die de aangever toentertijd was.
Er bestaat inmiddels dusdanig veel stof leidend tot nieuwe vragen aan deze getuige, dat de verdediging het van het grootste belang vindt dat hij alsnog zal worden gehoord. Gelet op de bovenomschreven verklaring van [betrokkene 2], die bepaalde onderdelen van de eerdere verhoren van [betrokkene 1] in zware schaduwen stelt en die doet smeken om verduidelijking (al is het alleen maar om [betrokkene 1] de gelegenheid te bieden de in de verklaring van [betrokkene 2] omrande aantijgingen van commentaar te voorzien), meent de verdediging dat ook hier niet het noodzakelijkheidsbelangcriterium van toepassing is doch het verdedigingsbelangcriterium.
Doch ook hier is de verdediging van inzicht dat, zelfs als het onderhavige verzoek naar het oordeel van het Hof zou moeten worden getoetst aan de noodzakelijkheid, het die toets met verve zou kunnen doorstaan. Immers, als een van de getuigen a charge A zegt (zulks in het voordeel van de aangever, die eveneens A zegt) en vervolgens uit eigen beweging B zegt na door gewetenswroeging te zijn geroerd, daarbij bovendien toelichtend dat hij eerder A zei geïnstigeerd door en ten behoeve van aangever, dan gebiedt de noodzakelijkheid van het aan het licht brengen van de waarheid dat dat feitencomplex nader wordt onderzocht.
De aan [betrokkene 1] van verdedigingszijde te stellen vragen zijn enerzijds geïnspireerd op de verklaring van [betrokkene 2]. Gespiegeld, zullen de hierboven bij '[betrokkene 2]' genoemde onderwerpen van wetenschap hier ook aan de orde komen. Dus, mutatis mutandis, wil de verdediging precies weten hoe [betrokkene 1] [betrokkene 2] heeft benaderd en op welke manier hij [betrokkene 2] voor het karretje heeft weten te spannen.
Zij heeft er belang bij te weten wat er wel waar is en wat er niet waar is, welke redenen er ten grondslag hebben gelegen aan de wens van [betrokkene 1] om de Rechtbank van hem welgevalliger bewijs te voorzien en waarom, naar de indruk van [betrokkene 1], [betrokkene 2] hem heeft geholpen. Ten slotte is de verdediging geïnteresseerd te weten of [betrokkene 1] ook nog andere getuigen heeft beïnvloed, met name wellicht de twee overgebleven getuigen â charge; [betrokkene 11] en [betrokkene 16].
Naast deze 'kwestie [betrokkene 2]', zal er behoefte zijn [betrokkene 1] vragen te stellen die zijn gerezen naar aanleiding van de, zonder ook maar enig fragment van nadeel voor mijn cliënt of zijn medeverdachten berokkend hebbende en, integendeel, de onderbouwing van diverse verdedigingsstandpunten ten gunste gekomen zijnde, getuigenverhoren zoals geleid door de raadsheer-commissaris.
Zo heeft geen van de getuigen die hebben gewerkt in restaurant [F] gezien, dat de berging gebruikt is als slaapplek, laat staan dat [betrokkene 1] er ook maar in sluimerende toestand is aangetroffen.
Ook is er volgens de verdediging een discrepantie tussen de constatering van getuige [betrokkene 17] dat hij [betrokkene 1] meermaals heeft meegemaakt als deelnemer van een spelletje Mahjong waar op een avond honderden euro's kon worden verloren, iets wat [betrokkene 1] ook tegen getuige [betrokkene 18] heeft verklaard (volgens laatstgenoemde), enerzijds, en de verklaring van [betrokkene 1] dat hij geen geld ter beschikking had anderzijds. Volgens getuige [medeverdachte 2] deed [betrokkene 1] ook in Arnhem al mee aan Mahjong-spelletjes, zij het dat het daar om een lagere inzet ging. Als [betrokkene 1] won, stak hij het geld (volgens [medeverdachte 2]) gewoon in eigen zak.
In aansluiting daarop, mag het verbazen dat [betrokkene 1] toegang had tot een automatenhal en daar (zijn?) geld vergokte. Weliswaar is het combinatorisch mogelijk dat hij steeds won, maar dan nog moet er inzetgeld zijn geweest. Ook is de vraag, nu zo'n automatenhal enkel na viseren van identificatie kan worden betreden, hoe [betrokkene 1] de automatenhal zal kunnen zijn binnengekomen. Immers, was naar zijn zeggen zijn paspoort in dwingende bewaring bij [medeverdachte 4] en kreeg hij het niet terug. Overigens zegt [betrokkene 1] zelf dat hij nooit in het casino is geweest (P22 verhoor bij rechter-commissaris 17 november 2011).
En zo zijn er nog meer onderwerpen waar vragen over gesteld kunnen worden. Over de arbeidstijden ("het licht bij [E] ging uit en iedereen ging naar huis"), de vermeende ernstige verwondingen die [betrokkene 1] had opgelopen toen hij in elkaar zou zijn geslagen (geen van de getuigen, Arnhems of Amsterdams, heeft ooit enige verwonding bij [betrokkene 1] gezien), de bejegening (elke getuige die er iets over kon zeggen, heeft verklaard dat [medeverdachte 4] en [verdachte] [betrokkene 1] keurig behandelden) en andere zaken.
Toch verwacht ik, dat een verhoor van [betrokkene 1] lang niet zo lang zou hoeven te duren als zich bij de rechter-commissaris heeft voorgedaan. Ik kan mij voorstellen dat de raadslieden bereid zijn om hun vragen aan [betrokkene 1] met elkaar af te stemmen en ze eventueel schriftelijk tevoren aan te leveren aan de voorzitter. Zo kunnen bepaalde vragen wier stellen zich naar het oordeel van het de raadsheren eventueel minder goed zou verhouden tot de tekst en strekking van de mensenhandelrichtlijn (bijvoorbeeld artikel 12 lid 4 sub d), eruit worden gefilterd.
De verdediging handhaaft haar wens om [betrokkene 1], het onmiddellijkheidsbeginsel indachtig, ter terechtzitting te horen. Naar mijn stellige verwachting, zal [betrokkene 1] (zeker als geconfronteerd met de lastige, hierboven aangekondigde vragen) zich van een zeer assertieve kant laten zien, een kant die zich alleen al op zichzelf lastig verhoudt tot uitbuiting.
Gelet op artikel 12 lid 4 sub c van de genoemde richtlijn, verzet ik mij er niet tegen dat de behandeling van het getuigenverhoor van [betrokkene 1] - zo dat op de zitting zou plaatsvinden - achter gesloten deuren wordt gehouden (art. 269 lid 1 sv. jo. 415 sv.: "(...) de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van (...) andere procesdeelnemers"). Zelfs als het Hof als voorwaarde voor het horen van [betrokkene 1] zou stellen dat mijn cliënt daar niet bij aanwezig zou zijn, zou ik mij daar niet tegen verzetten. Alle delen van het onderzoek ter terechtzitting bezijden het verhoor van [betrokkene 1], zouden probleemloos in het openbaar kunnen plaatsvinden. Van nodeloze secundaire victimisatie door onnodig herhalen van vragen of confrontatie van aangever met de verdachten, is aldus geen sprake.
Overigens hult de vraag of [betrokkene 1] inderdaad een slachtoffer is zoals bedoeld in de mensenhandelrichtlijn, zich naarmate deze zaak zich ontwikkelt, in toenemende mate in nevelen. Ik spreek (stellig ten overvloede) mijn hoop uit dat de bijzondere status die [betrokkene 1] krachtens de richtlijn op grond van een drietal getuigenverklaringen toe zou kunnen komen, er niet mede toe zal bijdragen dat diezelfde status ten onrechte als terecht gegeven zal blijven worden beschouwd. De term self-fulfilling prophecy komt dan bij mij op: we nemen aan dat iets waar is en als het waar is kunnen we het niet volledig uitzoeken. Omdat we het niet volledig uitzoeken, moet aangenomen worden dat het waar is. Dit kan niet de bedoeling van de Europese wetgever zijn."
- een pleitnota van de raadsman van de verdachte gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 12 en 17 december 2014, onder meer inhoudende:
"2. Nu ik al veel in (...) brieven (zie bijlagen) heb geschreven, moge het leeuwendeel van mijn standpunt duidelijk zijn. Ik persisteer en wil enkel ingaan op toepassing van het verdedigingscriterium bij de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 1].
(...)
7. Ook als het noodzakelijkheidscriterium van toepassing zou zijn, zou het Hof naar mijn inzicht eenvoudig tot toekenning van de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] kunnen komen. Immers, het is voor het aan het licht brengen van de waarheid van groot belang om erachter te komen of [betrokkene 1] getuige [betrokkene 2] inderdaad voor het karretje heeft gespannen en zo ja, op welke wijze. Ik durf zelfs te beweren dat de zaak staat of valt met de instandhouding van [betrokkene 1] betrouwbaarheid, nu geen van de getuigen die tijdens het hoger beroep zijn gehoord ook maar van een schaduw of fragment van uitbuiting of mensenhandel heeft gewaagd.
8. Integendeel, benadrukten bepaalde getuigen de vriendelijke sfeer tussen aangever en cliënt. Er was volgens hen sprake van wederzijds respect en er
werden bijvoorbeeld bij cliënt thuis spelletjes Mahjong gespeeld. Met elke getuige die werd gehoord, tekende zich verder het realisme van de mogelijkheid af dat [betrokkene 1] twee getuigen ([betrokkene 11] en [betrokkene 9]) voor zich heeft gewonnen en dat zij gedrieën hebben besloten in strijd met de waarheid te verklaren.
9. Dat er nu een getuige ([betrokkene 2]) opstaat die daadwerkelijk zegt door [betrokkene 1] te zijn beïnvloed, iets wat de verdediging herhaaldelijk heeft verkondigd maar waar zij tot dat moment enkel indirecte bewijzen voor had, vormt voor de verdediging een buitenkans om aannemelijk te krijgen dat [betrokkene 1] ook de genoemde andere getuigen heeft beïnvloed.
(...)
15. Ik verzoek het Hof om deze redenen om de getuigen toe te staan zoals verzocht."
- een proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 12 en 17 december 2014, onder meer inhoudende:
"Mr. Van den Munckhof voert het woord en licht de verzoeken toe aan de hand van zijn pleitnotities, die door hem aan het hof worden overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
(...)
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het onderzoek ter terechtzitting wordt onderbroken tot de terechtzitting van 17 december 2014 te 13.30 uur teneinde alsdan de beslissingen van het hof op de nadere onderzoekswensen uit te spreken.
Het hof hervat op 17 december 2014 het onderzoek ter terechtzitting.
(...)
- Het verzoek tot het al dan niet ter terechtzitting horen van [betrokkene 1] wordt afgewezen. Het hof toetst dit verzoek aan het noodzaakscriterium, nu [betrokkene 1] reeds eerder in aanwezigheid van de raadslieden is gehoord. Voor zover ter onderbouwing van het verzoek is aangevoerd dat het van belang is dat het hof zichzelf een indruk van (de persoon van) [betrokkene 1] vormt, verwijst het hof daarvoor naar hetgeen het hof dienaangaande op 23 mei 2014 reeds heeft overwogen. Met de raadslieden is het hof van oordeel dat de in het geding gebrachte verklaring van [betrokkene 2] als een novum kan gelden, waarbij deze verklaring volgens de verdediging - zo begrijpt het hof - met name van belang is met het oog op het beoordelen van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1]. Gelet op het voorgaande is het verzoek tot het horen van [betrokkene 2] als getuige door het hof toegewezen. Het hof is van oordeel dat de noodzaak tot het daarnaast nogmaals horen van [betrokkene 1] ontbreekt, nu de waarnemingen van [betrokkene 2] die mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 1], genoegzaam in het verhoor van [betrokkene 2] aan de orde kunnen worden gesteld. Nu het hof tot het oordeel komt dat geen noodzaak bestaat tot het opnieuw horen van de getuige [betrokkene 1], behoeven het eventuele gevaar van een verhoor voor de gezondheid van deze getuige en de in dat verband door de raadslieden gedane verzoeken, geen bespreking."
- een pleitnota van de raadsman van de verdachte gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 september 2015, onder meer inhoudende:
"4. Verzoek tot het horen van getuige [betrokkene 1]
heeft bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd en de raadslieden van de vijf verdachten in deze zaak hebben de getuige te dier gelegenheid vragen gesteld over de feiten zoals die hun tot dan toe bekend waren.
In toenemende mate is tijdens de verhoren in hoger beroep gebleken, dat de inhoud van de verklaringen der diverse getuigen zich niet verhoudt tot die van [betrokkene 1] verklaringen. Dergelijke discrepanties in de respectieve weergaven bestaan aangaande bijvoorbeeld, niet limitatief, de werktijden van [betrokkene 1], de financiële bestedingsruimte van [betrokkene 1], het kansspelgebruik door [betrokkene 1] en diens vrijheden. De verdediging is bijvoorbeeld benieuwd hoe [betrokkene 1] de automatenhal binnen kwam als hij niet de beschikking had over een identiteitsbewijs, hetgeen [betrokkene 1] zelf beweert, en hoe de verklaring van meerdere getuigen dat hij in die automatenhal geld uitgaf zich verhoudt tot [betrokkene 1] bewering dat hij niet over geld kon beschikken.
Voor het aan het licht brengen van wat er werkelijk is gebeurd, is het naar het inzicht van de verdediging noodzakelijk dat [betrokkene 1] geconfronteerd wordt met deze verklaringen. Was het er één of waren het er twee, dan zou die noodzakelijkheid er wellicht niet zijn. Het betreft evenwel, als ik het goed heb geteld en voor zover relevant, zestien inhoudelijke verhoren die alle in enigerlei mate, veelal in grote mate, afbreuk doen aan de verklaringen van [betrokkene 1]. Dat schreeuwt om een nadere toelichting.
De eerdere scrupule om [betrokkene 1] nogmaals op te roepen, zoals verwoord door het parket, was vooral ingegeven door het belang van [betrokkene 1] in diens gestelde
hoedanigheid van slachtoffer. Inziens de verdediging zou inmiddels, met het oog op de getuigenverhoren in hoger beroep, het belang van niet één doch vijf verdachten om verder déchargerend bewijs beschikbaar te krijgen welk mogelijk tot vrijspraak zou leiden, zwaarder dienen te wegen dan het belang van één aangever die steeds verder het nadeel van de twijfel krijgt, om niet met een dergelijk verhoor psychologisch belast te worden. De waarheidsvinding ten aanzien van vijven betreft (zeker: inmiddels) een groter belang dan de temporele gemoedsrust van één, zeker als steeds meer aanknopingspunten zichtbaar worden voor de stelling dat de aangifte oneigenlijk was.
(...)"
- een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 september 2015, onder meer inhoudende:
"Mr. Van den Munckhof (verdachte [medeverdachte 4]) voert het woord aan de hand van zijn pleitnotities die in het dossier worden gevoegd en waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Hij voegt daaraan het volgende toe:
(...)
Ik verwijs naar de redenering van mr. Koevoets ten aanzien van de gebeurtenissen op 22 mei 2008. Daarnaast is al het bewijs feitelijk op de verklaringen van [betrokkene 1] gebaseerd. Verder sluit ik mij aan bij de redenering van mr. Tang met betrekking tot de verplichting van [betrokkene 1] zich voor het onderzoek beschikbaar te houden. (...).
De voorzitter deelt voorts als beslissingen van het hof mede dat:
(...)
- het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen, wordt afgewezen nu de noodzaak daartoe niet bestaat op grond van het navolgende. Het verzoek berust op de stelling dat de door de raadsheer-commissaris gehoorde getuigen ontlastend hebben verklaard en de verklaring van [betrokkene 1] niet ondersteunen. De verdediging wenst [betrokkene 1] hiermee te confronteren teneinde diens betrouwbaarheid (nader) te kunnen (doen) toetsen. Het is aan hof de betrouwbaarheid van verklaringen te oordelen en te beslissen aan welke verklaring(en) al dan niet geloof wordt gehecht. Het hof acht zich in dit verband voldoende geïnformeerd, onder andere doordat [betrokkene 1] meermalen bij de rechter-commissaris (in bijzijn van de raadslieden) is gehoord, zodat hij niet opnieuw hoeft te worden gehoord. Voor zover het verzoek [betrokkene 1] te horen, berust op de vraagtekens die zijn te plaatsen bij de op 22 mei 2008 uitgevoerde controle van de inspectie SZW, overweegt het hof dat het enkele feit [betrokkene 1] toen geen melding heeft gemaakt van zijn vermeende uitbuiting onvoldoende is om de noodzaak tot het horen van [betrokkene 1] aan te nemen."
- een pleitnota van de raadsman van de verdachte van 11 juli 2016 gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 11, 12, 13, 14 en 15 juli 2016, onder meer inhoudende:
"Namens mijn cliënt doe ik u het verzoek [betrokkene 1] als getuige te horen.
Toen de raadslieden van de vijf medeverdachten [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris vragen stelden, deden wij dat met het dossier anno 2011 als grondslag. Het is inmiddels bijna vijf jaar geleden dat het verhoor van [betrokkene 1] plaats vond.
Inmiddels weten wij meer, veel meer, dan we in 2011 wisten. Naarmate de getuigenverhoren in hoger beroep vorderden, werd steeds duidelijker dat ofwel talloze getuigen liegen, ofwel [betrokkene 1] liegt. De getuigen hebben [betrokkene 1] meegemaakt tijdens arbeidsuren, voor arbeidsuren en na arbeidsuren. Hun verklaringen zijn zeer serieus te nemen.
Ofwel [betrokkene 1] had geen paspoort ter beschikking, zoals hij zelf heeft verklaard, ofwel hij had dat wél - bijvoorbeeld om in de automatenhal aan de Ceintuurbaan te kunnen worden toegelaten -, zoals andere getuigen verklaren.
Ofwel [betrokkene 1] kreeg geen geld, zoals hij zelf heeft verklaard, ofwel hij had dat wél - bijvoorbeeld om meerdere avonden per week Mahjong te kunnen spelen met steeds een niet kinderachtige inleg -, zoals andere getuigen verklaren. Wat doet [betrokkene 1] trouwens in een automatenhal als hij geen geld zou hebben?
U begrijpt dat ik zo nog wel even kan doorgaan. Over amoureuze toenaderingen door [betrokkene 1], over beschikbaarheid van de Toistraat als woonadres, over gelijke behandeling... noem maar op.
Voor het aan het licht brengen van wat er werkelijk is gebeurd, is het naar het inzicht van de verdediging noodzakelijk dat [betrokkene 1] geconfronteerd wordt met deze verklaringen. Was er één zo'n verklaring of waren het er twee, dan zou die noodzakelijkheid er wellicht niet zijn. Het betreft evenwel, als ik het goed heb geteld en voor zover relevant, zeventien inhoudelijke verhoren die alle in enigerlei mate, veelal in grote mate, afbreuk doen aan de verklaringen van [betrokkene 1]. Dat schreeuwt om een nadere toelichting.
(...)
Het belang [betrokkene 1] als getuige te horen ziet niet alleen op het beproeven van de onbetrouwbaarheid van deze getuige (op wiens verklaringen de hele zaak is gebouwd), maar ook het beproeven van de betrouwbaarheid van de andere getuigen die iets anders zeggen dan [betrokkene 1]. Als [betrokkene 1] wordt geconfronteerd met vragen die hij niet kan beantwoorden zonder daarbij consistent te blijven met zijn eerdere beantwoording, dan versterkt althans bekrachtigt dat de waarde van de getuigenverklaringen à décharge.
Daarnaast is het horen van [betrokkene 1] op de zitting van belang opdat de raadsheren zelf kunnen waarnemen hoe assertief en zelfbepalend [betrokkene 1] is. Bij de rechter-commissaris toonde hij zich als iemand die zich niets liet gezeggen, door de (beleefde) raadslieden noch door de rechter-commissaris. [betrokkene 1] probeerde herhaaldelijk de regie over het verhoor over te nemen, niet bepaald een typische eigenschap van het gemiddelde slachtoffer van uitbuiting. Ook indachtig het onmiddellijkheidsbeginsel zou het, in deze laatste feitelijke instantie, van grote toegevoegde waarde voor de zaak zijn als [betrokkene 1] werd gehoord.
(...)"
- een proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 11, 12, 13, 14 en 15 juli 2016, onder meer inhoudende:
"Mr. Van den Munckhof ([medeverdachte 4]) deelt mede dat hij voorafgaand aan de behandeling van de zaak nog een verzoek wenst te doen tot het horen van een getuige. Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld doet de raadsman het verzoek tot het oproepen van [betrokkene 1] als getuige ter terechtzitting en licht dit toe aan de hand van zijn schriftelijke pleitnotities die door hem aan het hof worden overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
(...)
Na onderbreking voor beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing en motivering van het hof mede dat het herhaald verzoek tot het oproepen van [betrokkene 1] als getuige wordt afgewezen, nu gelet op hetgeen de raadsman ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht de noodzaak om deze getuige opnieuw te horen niet is gebleken.
Eenzelfde verzoek is reeds op 21 september 2015 door het hof afgewezen op de gronden zoals vermeld in het proces-verbaal van die terechtzitting (pagina 10, vierde gedachtestreepje).
Dat nadien nog drie getuigen door de raadsheer-commissaris zijn gehoord in verband met de op 22 mei 2008 uitgevoerde controle door de arbeidsinspectie in restaurant [A], waar [betrokkene 1] op dat moment werkzaam was, noopt op zichzelf beschouwd er niet zonder meer toe aangever [betrokkene 1] nogmaals te horen. Nu uit die verhoren ook geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen ontbreekt ook overigens de noodzaak voor toewijzing van het verzoek.
(...)
Het hof hervat het onderzoek van de zaak op 14 juli 2016 in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de onderbreking daarvan.
(...)
De voorzitter stelt de raadsman mr. Van den Munckhof in de zaak [medeverdachte 4] in de gelegenheid het woord ter verdediging te voeren. De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging. De raadsman doet dit aan de hand van zijn pleitnotities die door hem aan het hof worden overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
(...)"
- de bestreden uitspraak, onder meer inhoudende:
"De raadsman heeft opnieuw verzocht [betrokkene 1] nogmaals te horen en daarbij geen andere onderbouwing gegeven dan de gronden die reeds ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2016, toen hetzelfde verzoek door de raadsman is gedaan, zijn aangevoerd. Gelet op de onderbouwing van het verzoek en nu de raadsman geen nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd, blijft het hof bij de op 11 juli 2016 ten aanzien van dit verzoek genomen afwijzende beslissing."