ECLI:NL:HR:2018:194

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
17/00400
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door schieten in bovenlichaam na eerdere aanval met ijzeren staaf; beoordeling noodweerexces

In deze zaak gaat het om een schietincident dat plaatsvond op 15 augustus 2015 in Groningen, waarbij de verdachte, na eerder door het slachtoffer met een ijzeren staaf te zijn geslagen, het slachtoffer met een vuurwapen in het bovenlichaam heeft geschoten. De verdachte heeft in cassatie beroep aangetekend tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 28 december 2016 uitspraak deed in deze strafzaak. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweerexces. Het Hof oordeelde dat niet aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte, na het beëindigen van de noodzaak tot verdediging, nog steeds het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die door de eerdere aanval was veroorzaakt. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is en verwerpt het beroep.

Uitspraak

13 februari 2018
Strafkamer
nr. S 17/00400
MB/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 28 december 2016, nummer 21/003080-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweerexces.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 15 augustus 2015 te Groningen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een kogel te schieten in het bovenlichaam van [slachtoffer] ."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"7. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-83, d.d. 24 augustus 2015 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] , aspirant, en [verbalisant 2] , brigadier, beiden van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(...)
als verklaring van de getuige [getuige 1] , afgelegd op 24 augustus 2015:
Ik reed de Sumatralaan op. Halverwege de Sumatralaan zag ik twee donkergekleurde mannen staan. De ene man stond rechts van mij op het trottoir. Hij stond met zijn gezicht naar de straatkant. Hij keek naar de andere man die links van mij op het middenstuk stond. (...)
Ik zag aan de houding en gezichtsuitdrukking van beide mannen dat ze ruzie met elkaar hadden. De man in het middenstuk had een stok of staaf in zijn rechterhand langs zijn lichaam. Toen ik beide mannen was gepasseerd keek ik in de binnenspiegel van mijn auto. Ik zag dat de man die aan de rechterkant van de straat stond een van zijn armen voor zich uitstrekte. Ik zag dat hij richtte op de man die links van mij stond. Ik hoorde op dat moment een luide knal. Ik kon dit horen omdat ik mijn raam van mijn auto open had staan. Ik zag meteen dat er een rookpluim bij de hand van deze man vandaan kwam. Toen keek ik gelijk naar die andere man. Deze stond nog op het middenstuk van de Sumatralaan. Ik zag dat deze man schokkende bewegingen maakte. Vervolgens zag ik deze man naar beneden gaan. Ik heb maar één schot gehoord. (...)
De afstand tussen de schutter en het slachtoffer op het moment van schieten schat ik op ongeveer 5 meter. (...)
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-27, d.d. 15 augustus 2015 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3] , inspecteur van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven – inhoudende:
als verklaring van de getuige [getuige 2] , afgelegd op 15 augustus 2015:
Ik ben vandaag getuige geweest van een schietincident aan de Sumatralaan. Ik kwam aanrijden vanaf de Bedumerweg. Ik zag twee mensen lopen, de schutter en het latere slachtoffer. Het slachtoffer liep op het zebrapad en de schutter wilde het zebrapad net oplopen. Ze liepen naar de middenberm. Een van hen zei wat en het slachtoffer draaide zich om. Uit de houding van het slachtoffer maakte ik in ieder geval op dat er op dat moment werd gecommuniceerd. Ik zag dat de schutter, die achter het slachtoffer aanliep, met gestrekte arm schoot. Hij deed dat met het vuurwapen gedraaid in zijn hand, zoals je dat ziet in gangsterfilms. Hij schoot met rechts. Ik zag het slachtoffer in elkaar zakken. (...) Het slachtoffer was net in de middenberm en de schutter stond nog op het zebrapad, ergens halverwege.
De schutter liep na het schot rustig weg. Hij rende niet weg. Er zat geen paniek in het weggaan. (...)
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-32, d.d. 16 augustus 2015 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven – inhoudende:
als verklaring van de getuige [getuige 3] , afgelegd op 16 augustus 2015:
Mijn zoon woont aan de Sumatralaan te Groningen. Toen ik daar aankwam zag ik daar een man lopen te ijsberen. Ik zag hem steeds heen en weer lopen. Hij schreeuwde daar in een voor mij onbekende taal. (...) Toen ik voor de deur stond om de woning te verlaten, zag ik twee mannen. Een van deze mannen had een staaf of stok in zijn handen. Ik hoorde een hoop geschreeuw. Ik zag de man met de stok of staaf, het latere slachtoffer, weglopen. Ik stond op 5 meter afstand van de dader, toen ik een schot hoorde. (...) Ik zag dat het slachtoffer met het gezicht naar ons toe stond. Ik zag ook dat hij een fiets in zijn hand had. Toen ik het schot hoorde, zag ik vervolgens dat het slachtoffer pats achterover viel en dat de fiets uit zijn hand viel. Het slachtoffer bleef daar met zijn benen wijd liggen. De dader draaide zich daarna om. De dader liep het poortje met huisnummer 18-5 in. Hij liep heel rustig. (...)
Ik weet zeker dat de dader de man is die ik in eerste instantie schreeuwend zag lopen te ijsberen.
De dader keek mij aan. Hij rende niet weg, hij liep eigenlijk heel nonchalant, een stoer loopje. Hij liep naar mijn gevoel heel rustig weg. Hij draaide zich nog een keer om. (...)
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-95, d.d. 26 augustus 2015 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] , aspirant, en [verbalisant 2] , brigadier, beiden van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(...)
10.2.
als verklaring van de getuige [getuige 3] , afgelegd op 26 augustus 2015:
Toen ik aankwam bij de woning van mijn zoon zag ik de schutter voor de woning heen weer lopen te ijsberen en te schelden. Hij was daar toen alleen. Toen ik, hooguit 10 minuten later, de woning verliet, zag ik dat deze man daar nog steeds stond. Er was nu nog een andere man bij, het latere slachtoffer. Deze had een stang in zijn hand. Samen stonden ze op het trottoir voor perceel 18. Ik zag dat zij aan het bekvechten waren. Wat ze zeiden weet ik niet, ze spraken in een niet Nederlandse taal. De man die later neergeschoten werd had een stang in zijn hand. Het slachtoffer liep op enig moment weg naar de plek waar hij later neergeschoten is. Ik zag dat de schutter in driftige pas in de richting van het slachtoffer liep. Ik zag dat de schutter op de rijbaan stond op het moment dat hij schoot. De afstand tussen de schutter en het slachtoffer schat ik op dat moment op ongeveer 4 à 5 meter. (...) Ik zag dat de man wegliep in de richting van perceel 18/5. Toen de man het poortje instapte keek hij nog een keer om. (...)
12. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-86, d.d. 25 augustus 2015 op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier, en [verbalisant 1] , aspirant, beiden van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [getuige 4] , afgelegd op 25 augustus 2015:
Het slachtoffer stond op de plaats waar hij later neergeschoten werd. Hij had een staaf in zijn rechterhand. Hij had zijn rechterarm langs het lichaam naar beneden.
13. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-3, d.d. 15 augustus 2015 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 5] , brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van de getuige [getuige 5] , afgelegd op 15 augustus 2015:
Ik woon aan de [a-straat 1] te Groningen. Vandaag kwam ik zo rond 12.30 uur of 12.45 uur thuis. Ik hoorde toen lawaai buiten. Ik heb door het raam naar buiten gekeken. Ik zag twee getinte mannen, die ik van gezicht ken, buiten heen en weer rijden. De een reed op een scooter en de ander op een fiets. Ik zag dat beiden steeds heen en weer over de stoep en over de rijbaan achter elkaar aanreden. Ik noem het een kat en muisspelletje. Ze moesten elkaar hebben. De latere verdachte kwam heel agressief over. Hij was verbaal heel luid aan het schreeuwen en roepen. Ik dacht dat het Papiaments was. Deze man was niet meer tot rede vatbaar. Hij liep eerst met een mes. In de eerste woordenwisseling die hij met latere slachtoffer had was hij lopend. Later reed hij op een scooter steeds heen en weer achter het slachtoffer aan. Weer later was hij lopend. Beide mannen reden achter elkaar aan. Dan weer de man op de scooter achter de fietser aan en dan weer de fietser achter de man op de scooter. Je kon duidelijk zien en horen dat beiden ruzie hadden. Ik zag de verdachte heen en weer voor ons huis lopen. Ik zag dat hij zijn rechterhand vlak naast zijn lichaam hield en dan weer rechtuit met zijn arm naar voren wees. Ik zag duidelijk dat het een mes was dat hij in zijn hand had. Ik zag dat de verdachte met het mes naar het slachtoffer wees, waarbij het slachtoffer weer achteruit deinsde. Voor mijn gevoel duurde deze confrontatie wel drie kwartier. Ze zochten elkaar steeds weer op. Op enig moment zag ik dat verdachte op een scooter zat. Ik herkende hem als dezelfde man die even daarvoor heen en weer liep met een mes in zijn hand.
Weer later hoorde ik een hoop geschreeuw. Ik ben toen weer voor het raam staan kijken. Ik zag toen dat het slachtoffer op de middenberm van de Sumatralaan stond, tussen beide zebrapaden in. Ik zag dat de verdachte tegenover hem stond. Ik zag dat de verdachte vervolgens een van zijn armen gestrekt naar voren richtte. Ik zag dat hij iets in zijn hand geklemd had. Ik zag en hoorde in eens een soort knal, een geluid. (...) Ik zag toen ook de beweging die hij met zijn hand maakte, een soort schietbeweging. Voorts zag ik dat het slachtoffer als het ware een beetje achterover helde en direct daarop op de grond viel en niet meer opstond. Ik zag dat verdachte daarop wegliep. (...)
15. Een proces-verbaal van verhoor getuige, nr. PL0100-2015238031-62, d.d. 19 augustus 2015 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] , aspirant, en [verbalisant 2] , brigadier, beiden van politie Eenheid Noord-Nederland (...), - zakelijk weergegeven – inhoudende:
als verklaring van de getuige [getuige 6] , afgelegd op 19 augustus 2015:
Op 15 augustus 2015 na 10.00 uur trof ik samen met [betrokkene 1] [slachtoffer] aan bij de Jumbo aan het Boterdiep te Groningen. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij ruzie had met [verdachte] (het hof begrijpt en leest: [verdachte] , verdachte [verdachte] ). Ik ken maar één [verdachte] , die op de Sumatralaan te Groningen woont. Daar is altijd wat mee. Ik ken hem al een tijdje.
Even later zag ik dat [slachtoffer] plots de Padangstraat, waar ik woon, in rende. Ik zag dat [verdachte] daar met zijn brommer reed en in mijn richting reed. Hij keerde toen [slachtoffer] zijn kant op rende. Ik zag dat [slachtoffer] terug liep naar mij toe. Dat was op het hoekje van de Padangstraat met de Sumatralaan. Even later keek ik de Sumatralaan in. Daar zag ik [verdachte] staan in de buurt van zijn eigen woning. [verdachte] was aan het schreeuwen en schelden en liep heen en weer. [verdachte] en [slachtoffer] hadden al een conflict. Op enig moment zag ik dat [slachtoffer] weg was. Niet veel later zag ik [slachtoffer] vanaf de Billitonstraat de Sumatralaan op komen fietsen op zijn gele fiets. Ik zag dat [slachtoffer] vlak voor [verdachte] van zijn fiets afsprong. Ik zag dat [slachtoffer] met een ijzeren staaf in zijn handen stond. Ik zag dat beiden op de grond vielen.
Ik zag dat [slachtoffer] met de fiets aan de hand lopend over de stoep in mijn richting kwam. Ik zag dat [verdachte] in de richting van [slachtoffer] keek. Ik hoorde [verdachte] op dat moment meermalen naar [slachtoffer] roepen: "Bin pa mi tirabo". Dit is Papiaments voor: "Kom dan ga ik je schieten".
16. De verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 25 april 2016 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Het klopt dat ik een schot heb gelost. [slachtoffer] kwam mij achter mijn rug aanvallen met een ijzeren staaf. Hij heeft mij geraakt, waardoor ik op de grond ben gevallen. De ruzie tussen hem en mij was op de vrijdag vóór het schietincident al begonnen.
Om met het penpistool te kunnen schieten moet je het eerst laden door er aan de achterkant aan te trekken. Op het moment van het schieten zat de kogel er in.
Ik heb het penpistool uit mijn zak gehaald toen [slachtoffer] de ijzeren staaf had. Ik heb wel mijn arm met het penpistool in mijn hand uitgestoken naar [slachtoffer] . Op een gegeven moment heb ik hem neergeschoten. Ik heb hem daarbij in het bovenlichaam geraakt. [slachtoffer] stond met het gezicht naar mij toe toen ik heb geschoten. [slachtoffer] had een fiets bij zich. In zijn ene hand had hij de fiets en in de andere hand de staaf.
Het klopt dat ik aan het schreeuwen was tegen [slachtoffer] ."
3.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Noodweerexces
De rechtbank verwerpt dit verweer op een bijzondere manier. Verdachte heeft over zijn gemoedstoestand niet veel anders verklaard dan dat hij bang was en in paniek door de aanval van [slachtoffer] . Uit de getuigenverklaringen over de houding en het gedrag van de verdachte kort voor het fatale schietincident blijkt echter niet dat die emoties van een zodanige intensiteit waren dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging als hierboven bedoeld. Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat het weliswaar aannemelijk is dat bij verdachte als gevolg van de aanranding emoties als angst en woede zijn opgewekt, maar dat niet aannemelijk is geworden dat deze emoties van doorslaggevende invloed zijn geweest op het strafbare handelen van verdachte.
Houding en gedrag worden dus als graadmeter gebruikt. Of beter gezegd wat getuigen, die eigenlijk allemaal net iets anders verklaren, daarover zeggen. Houding en gedrag kunnen een indicatie zijn voor wat iemand voelt en ervaart, maar zeggen per saldo eigenlijk niets. Het gaat erom wat iemand voelt of ervaart. Eer was wel degelijk sprake van een hevige gemoedsbeweging. Mijn cliënt was seconden geleden door [slachtoffer] met een ijzeren staaf afgetuigd terwijl hij op de grond lag. Hij is in paniek de straat over gestoken en merkte tot zijn ontzetting dat [slachtoffer] nog een keer dreigend achter hem aan kwam en hem weer wilde aanvallen. Dan maakt het weinig uit welke indruk hij op getuigen kennelijk heeft gemaakt. Subsidiair noodweerexces, ontslag van rechtsvervolging."
3.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring en ten aanzien van – onder meer – dit verweer het volgende overwogen:
"Het hof gaat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van het voorwaardelijk opzet op de dood en het beroep op de strafuitsluitingsgronden noodweer en noodweerexces uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Verdachte en [slachtoffer] leefden al gedurende langere tijd met elkaar in onmin. Ook op 15 augustus 2015, in de ochtend, was al sprake geweest van een confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] een voorwerp gelijkend op een ijzeren staaf bij zich droeg en verdachte werd waargenomen met een voorwerp dat door getuigen werd beschreven als gelijkend op een mes. Deze confrontatie is op enig moment beëindigd omdat [slachtoffer] zich verwijderde.
Later op de dag, omstreeks 14.00 uur, wordt verdachte druk ijsberend en schreeuwend in de nabijheid van zijn woning waargenomen. [slachtoffer] , zich voortbewegend op een fiets, nadert op enig moment daarna verdachte van achteren en slaat hem met de ijzeren staaf die hij bij zich heeft. Beiden komen ten val en krabbelen op. Verdachte heeft toen, naar eigen zeggen, het penpistool dat hij altijd bij zich heeft doorgeladen. [slachtoffer] verwijdert zich dan van verdachte, met zijn fiets in de hand en zijn staaf in de andere hand. [slachtoffer] begeeft zich op een zebrapad aan de Sumatralaan. Wanneer [slachtoffer] is aangekomen in het midden van de rijbaan ter hoogte van de grasstrook die de twee rijbanen scheidt en verdachte zich nog op het zebrapad bevindt, gaan er nog enkele auto’s tussen verdachte en [slachtoffer] door. Verdachte en [slachtoffer] communiceren met elkaar. Verdachte begeeft zich in de richting van [slachtoffer] en schiet met gestrekte arm, vanaf een meter of 4 à 5 op [slachtoffer] en treft hem dodelijk in het bovenlichaam. Verdachte had kort hiervoor al verbaal aangekondigd op hem, [slachtoffer] , te gaan schieten. Op het moment van schieten is [slachtoffer] in de richting van verdachte gedraaid, aan de ene hand zijn fiets meevoerend en in de andere hand de ijzeren staaf naar beneden hangend naast zijn lichaam. Verdachte loopt vervolgens rustig weg en verwijdert zich van de Sumatralaan.
De hierboven feitelijke gang van zaken waaraan het hof de hieronder weergegeven conclusies verbindt, heeft het hof in ieder geval aangenomen op basis van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 3] , [getuige 2] , [getuige 6] en [getuige 5] .
(...)
Het hof heeft hierboven de feitelijke gang van zaken vastgesteld. Bij de beoordeling van het beroep op noodweer(exces) wordt van die bovenomschreven vastgestelde feiten uitgegaan.
De raadsman heeft, indien het hof het beroep op noodweer(exces) zou afwijzen, om bevestiging van het vonnis verzocht. Het hof komt evenals de rechtbank tot het oordeel dat het beroep van de verdediging niet kan slagen. Het hof komt tot een andere beoordeling van de feitelijke gang van zaken. In dit verband overweegt het hof dat de rechtbank weliswaar op zich op juiste feitelijke gronden heeft overwogen dat vanwege, kort samengevat, het ontbreken van proportionaliteit en subsidiariteit en paniek aan de zijde van verdachte het beroep van de verdediging niet kan slagen, maar het hof komt aan die beoordelingsaspecten niet toe omdat het hof anders dan de rechtbank van oordeel is dat het verweer reeds afstuit op de vraag of op het moment van schieten door verdachte al dan niet sprake is van een noodweersituatie. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. Aan de bespreking van de noodzakelijkheid van het handelen en de geestestoestand van verdachte komt het hof dan ook strikt genomen in juridische zin niet toe en in zoverre komt reeds om die reden het vonnis niet voor bevestiging in aanmerking.
In het bijzonder wordt op basis van de hierboven weergegeven feitelijke gang van zaken het navolgende overwogen. Het hof neemt aan dat aanvankelijk zich een noodweersituatie heeft voorgedaan, namelijk toen [slachtoffer] verdachte aanviel en hem een klap met de staaf gaf. Deze noodweersituatie is evenwel ten einde gekomen op het moment dat verdachte en [slachtoffer] opkrabbelden en [slachtoffer] vervolgens weer van verdachte was verwijderd. Op het moment dat verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten bevond laatstgenoemde zich op een afstand van vier a vijf meter van verdachte vandaan, staande met een fiets aan de ene zijde van zijn lichaam en de eerder door hem gehanteerde staaf naar beneden hangend langs zijn lichaam in de andere hand. Er is op dat moment geen sprake meer van agressie van de zijde van [slachtoffer] , zodat geen sprake is van een hernieuwde dan wel voortgezette wederrechtelijke aanval door [slachtoffer] waartegen verdachte zich mocht verweren. Het is juist verdachte die zich dan in de richting van [slachtoffer] begeeft en [slachtoffer] neerschiet.
In het dossier bevinden zich overigens geen verklaringen die het verweer van verdachte, dat hij bang en in paniek was, op enigerlei wijze ondersteunen.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer aangaande noodweer en noodweerexces verworpen."
3.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het "onmiddellijk gevolg" moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316.)
3.4.
In de overwegingen van het Hof ligt als zijn oordeel besloten dat niet aannemelijk is geworden dat, nadat de noodzaak tot verdediging niet meer bestond, het bewezenverklaarde handelen van de verdachte niettemin een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging ontstaan door het eerdere slaan van de verdachte door [slachtoffer] met een ijzeren staaf omdat de verdachte bang en in paniek was. Dat oordeel is, mede gelet op ꞌs Hofs bewijsvoering en op hetgeen aan het verweer ten grondslag is gelegd, niet onbegrijpelijk.
3.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 februari 2018.