Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring en ten aanzien van – onder meer – dit verweer het volgende overwogen:
"Het hof gaat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van het voorwaardelijk opzet op de dood en het beroep op de strafuitsluitingsgronden noodweer en noodweerexces uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Verdachte en [slachtoffer] leefden al gedurende langere tijd met elkaar in onmin. Ook op 15 augustus 2015, in de ochtend, was al sprake geweest van een confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] , waarbij [slachtoffer] een voorwerp gelijkend op een ijzeren staaf bij zich droeg en verdachte werd waargenomen met een voorwerp dat door getuigen werd beschreven als gelijkend op een mes. Deze confrontatie is op enig moment beëindigd omdat [slachtoffer] zich verwijderde.
Later op de dag, omstreeks 14.00 uur, wordt verdachte druk ijsberend en schreeuwend in de nabijheid van zijn woning waargenomen. [slachtoffer] , zich voortbewegend op een fiets, nadert op enig moment daarna verdachte van achteren en slaat hem met de ijzeren staaf die hij bij zich heeft. Beiden komen ten val en krabbelen op. Verdachte heeft toen, naar eigen zeggen, het penpistool dat hij altijd bij zich heeft doorgeladen. [slachtoffer] verwijdert zich dan van verdachte, met zijn fiets in de hand en zijn staaf in de andere hand. [slachtoffer] begeeft zich op een zebrapad aan de Sumatralaan. Wanneer [slachtoffer] is aangekomen in het midden van de rijbaan ter hoogte van de grasstrook die de twee rijbanen scheidt en verdachte zich nog op het zebrapad bevindt, gaan er nog enkele auto’s tussen verdachte en [slachtoffer] door. Verdachte en [slachtoffer] communiceren met elkaar. Verdachte begeeft zich in de richting van [slachtoffer] en schiet met gestrekte arm, vanaf een meter of 4 à 5 op [slachtoffer] en treft hem dodelijk in het bovenlichaam. Verdachte had kort hiervoor al verbaal aangekondigd op hem, [slachtoffer] , te gaan schieten. Op het moment van schieten is [slachtoffer] in de richting van verdachte gedraaid, aan de ene hand zijn fiets meevoerend en in de andere hand de ijzeren staaf naar beneden hangend naast zijn lichaam. Verdachte loopt vervolgens rustig weg en verwijdert zich van de Sumatralaan.
De hierboven feitelijke gang van zaken waaraan het hof de hieronder weergegeven conclusies verbindt, heeft het hof in ieder geval aangenomen op basis van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 3] , [getuige 2] , [getuige 6] en [getuige 5] .
(...)
Het hof heeft hierboven de feitelijke gang van zaken vastgesteld. Bij de beoordeling van het beroep op noodweer(exces) wordt van die bovenomschreven vastgestelde feiten uitgegaan.
De raadsman heeft, indien het hof het beroep op noodweer(exces) zou afwijzen, om bevestiging van het vonnis verzocht. Het hof komt evenals de rechtbank tot het oordeel dat het beroep van de verdediging niet kan slagen. Het hof komt tot een andere beoordeling van de feitelijke gang van zaken. In dit verband overweegt het hof dat de rechtbank weliswaar op zich op juiste feitelijke gronden heeft overwogen dat vanwege, kort samengevat, het ontbreken van proportionaliteit en subsidiariteit en paniek aan de zijde van verdachte het beroep van de verdediging niet kan slagen, maar het hof komt aan die beoordelingsaspecten niet toe omdat het hof anders dan de rechtbank van oordeel is dat het verweer reeds afstuit op de vraag of op het moment van schieten door verdachte al dan niet sprake is van een noodweersituatie. Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. Aan de bespreking van de noodzakelijkheid van het handelen en de geestestoestand van verdachte komt het hof dan ook strikt genomen in juridische zin niet toe en in zoverre komt reeds om die reden het vonnis niet voor bevestiging in aanmerking.
In het bijzonder wordt op basis van de hierboven weergegeven feitelijke gang van zaken het navolgende overwogen. Het hof neemt aan dat aanvankelijk zich een noodweersituatie heeft voorgedaan, namelijk toen [slachtoffer] verdachte aanviel en hem een klap met de staaf gaf. Deze noodweersituatie is evenwel ten einde gekomen op het moment dat verdachte en [slachtoffer] opkrabbelden en [slachtoffer] vervolgens weer van verdachte was verwijderd. Op het moment dat verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten bevond laatstgenoemde zich op een afstand van vier a vijf meter van verdachte vandaan, staande met een fiets aan de ene zijde van zijn lichaam en de eerder door hem gehanteerde staaf naar beneden hangend langs zijn lichaam in de andere hand. Er is op dat moment geen sprake meer van agressie van de zijde van [slachtoffer] , zodat geen sprake is van een hernieuwde dan wel voortgezette wederrechtelijke aanval door [slachtoffer] waartegen verdachte zich mocht verweren. Het is juist verdachte die zich dan in de richting van [slachtoffer] begeeft en [slachtoffer] neerschiet.
In het dossier bevinden zich overigens geen verklaringen die het verweer van verdachte, dat hij bang en in paniek was, op enigerlei wijze ondersteunen.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer aangaande noodweer en noodweerexces verworpen."