ECLI:NL:HR:2018:1929

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
18/02737
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 februari 2018. Het ging om aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2009 en 2010. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. Uit het procesdossier bleek dat het beroepschrift op 25 juni 2018 was ingediend, terwijl de termijn voor het indienen van het beroep op 15 maart 2018 was verstreken. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te reageren op de overschrijding van de termijn, maar belanghebbende heeft niet gereageerd. De Hoge Raad concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het beroepschrift tijdig ter post was bezorgd. Hierdoor werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12 oktober 2018
Nr. 18/02737
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 1 februari 2018, nrs. 16/03839 en 16/03840, betreffende aan belanghebbende voor de jaren 2009 en 2010 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Blijkens de zich in het procesdossier bevindende brieven van de griffier van het Hof is een afschrift van de uitspraak van het Hof aangetekend aan partijen verzonden op 1 februari 2018.
Blijkens een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 25 juni 2018 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ontvangen binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 15 maart 2018.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 26 juni 2018 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en het stuk bij gewone brief is verzonden naar het adres van belanghebbende. Belanghebbende heeft niet (nader) gereageerd. Met hetgeen belanghebbende eerder in haar door de Hoge Raad op 25 juni 2018 ontvangen brief heeft aangevoerd, is niet aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift voor het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Het aangevoerde vormt derhalve geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers‑van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018.