In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Limburg. De zaak betreft de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Maastricht voor het jaar 2017. Belanghebbende had beroep aangetekend tegen deze aanslagen, maar het beroepschrift in cassatie was niet tijdig ingediend. De griffier van de Rechtbank had op 9 mei 2018 een afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden, en de termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 20 juni 2018. Het beroepschrift werd echter pas op 8 augustus 2018 ter griffie van de Hoge Raad ingediend, wat betekent dat het niet binnen de wettelijke termijn was ontvangen. De Hoge Raad heeft belanghebbende de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.