In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 31 mei 2018, met de nummers 17/1962 AOR, 17/2288 AOR en 18/1677 AOR. De uitspraak betreft besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die zijn genomen op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De Hoge Raad heeft in deze zaak te oordelen of het beroep in cassatie ontvankelijk is.
De Hoge Raad overweegt dat, ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Hoge Raad enkel kennisneemt van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie openstelt tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Hierdoor concludeert de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018, waarbij de raadsheer J. Wortel als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.