Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het vierde middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Slotsom
5.Beslissing
13 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het overtreden van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 16 van het Besluit bodemkwaliteit. De verdachte heeft een analyseresultaat van een indicatieve partijkeuring van grond aan de gemeente Son en Breugel ter beschikking gesteld, terwijl zij redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat dit resultaat geen betrouwbaar beeld verschafte van de eigenschappen, aard, hoedanigheid of samenstelling van de grond. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over het bewijs en de toepassing van het onjuiste besluit verworpen, maar heeft vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in de cassatiefase is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 2.200,- naar € 1.980,-. De overige middelen van cassatie zijn door de Hoge Raad verworpen, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het arrest is gewezen op 13 februari 2018 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.