In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak van de Raad van State, gedateerd op 22 augustus 2018, betrof de beschikkingen huurtoeslag voor de jaren 2014, 2015 en 2016. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling allereerst gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad enkel kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter indien dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mogelijk maakte. Hierdoor heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard moest worden.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak aangegeven dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit betekent dat de kosten die de partijen hebben gemaakt in deze procedure niet door de andere partij vergoed hoeven te worden. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak met betrekking tot de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in bestuursrechtelijke zaken.