Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
6 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 15 juni 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1944, was in deze strafzaak aangeklaagd voor feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk doen van onjuiste aangifte omzetbelasting en het niet ter beschikking stellen van boeken, bescheiden en gegevensdragers, zoals vereist onder de artikelen 68.1.b en 69.1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat R.J. Baumgardt, heeft middelen van cassatie ingediend, maar de Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Gerechtshof heeft bekrachtigd, en het beroep van de verdachte is verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, en is openbaar uitgesproken.