In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] Ltd tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 16 februari 2018, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 1 juni 2018 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Deze brief werd echter wegens onbestelbaarheid teruggezonden. Vervolgens is het griffierecht niet voldaan, ondanks een tweede aanmaning op 2 juli 2018, die wel op het juiste adres is afgeleverd. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de niet-tijdige betaling van het griffierecht.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is openbaar uitgesproken op 5 oktober 2018.