Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Amsterdamvan 13 maart 2018, nr. AMS 17/5780 V, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd door de gemeente Amsterdam. De belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen, omdat niet voldaan was aan de daarvoor geldende criteria.
De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en heeft een termijn gesteld voor betaling. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig voldaan. De belanghebbende heeft ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de aanmaningen van de griffier.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 5 oktober 2018.