Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
25 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 9 november 2016 is gewezen. De verdachte, geboren in 1963, was aangeklaagd voor feitelijk leidinggeven aan opzettelijk onjuiste belastingaangifte, in strijd met artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), en voor valsheid in geschrift, zoals bedoeld in artikel 225, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, R.J. Baumgardt, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal, D.J.M.W. Paridaens, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft op 25 september 2018 uitspraak gedaan. Het middel dat door de verdediging is ingediend, kon niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarmee het arrest van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.