ECLI:NL:HR:2018:1723

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
18/01100
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2010, 2011 en 2012, alsook de daarbij gegeven boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente. Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht, maar heeft niet voldaan aan de verzoeken van de griffier om bewijsstukken te overleggen.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat belanghebbende niet tijdig het griffierecht heeft betaald, ondanks meerdere aanmaningen en de mogelijkheid om zijn situatie toe te lichten. De griffier heeft belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de gevolgen van het niet betalen van het griffierecht, en uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig. Dit arrest benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in het cassatieproces.

Uitspraak

21 september 2018
Nr. 18/01100
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 6 februari 2018, nrs. AWB 16/01345, 16/01347 en 16/01348, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 15/3549, 15/3551 en 15/3552) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2010, 2011 en 2012 opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente dan wel belastingrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 24 april 2018 in de gelegenheid gesteld de daarbij gevoegde verklaring omtrent afwezigheid van vermogen binnen twee weken na dagtekening van die brief, volledig ingevuld en ondertekend aan de Hoge Raad terug te zenden. In de brief is tevens verzocht om bewijsstukken te overleggen. Belanghebbende heeft bij brief van 26 april 2018 de verklaring ondertekend teruggezonden aan de Hoge Raad, echter zonder de verzochte bewijsstukken.
Bij brief van 1 mei 2018 heeft de griffier van de Hoge Raad meegedeeld dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen. Tevens is in deze brief meegedeeld dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk kan worden verklaard.
Bij brieven van 7 mei 2018 en 22 mei 2018 heeft belanghebbende zijn beroep op betalingsonmacht herhaald. Die herhaalde verzoeken zijn door de griffier, mede gelet op de eerder aan belanghebbende toegezonden brief van 1 mei 2018, buiten beschouwing gelaten.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 31 mei 2018, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 29 juni 2018 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 3 juli 2018 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2018.