ECLI:NL:HR:2018:1722

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
18/01066
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2018 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had op 23 februari 2018 uitspraak gedaan over vijf naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij behorende boetebeschikkingen, opgelegd over de jaren 2010 tot en met 2014. De belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de verklaring omtrent afwezigheid van vermogen in te vullen en terug te zenden, maar de belanghebbende heeft hier geen gebruik van gemaakt. Hierdoor is het griffierecht niet voldaan. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 21 september 2018.

Uitspraak

21 september 2018
Nr. 18/01066
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Zeeland-West-Brabantvan 23 februari 2018, nrs. BRE 16/10531 tot en met 16/10533, 16/10535 en 16/10536, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende vijf aan belanghebbende over de jaren 2010 tot en met 2014 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 26 maart 2018 in de gelegenheid gesteld de bij die brief gevoegde verklaring omtrent afwezigheid van vermogen binnen twee weken na dagtekening van die brief, volledig ingevuld en ondertekend aan de Hoge Raad terug te zenden. Volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is die brief afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Belanghebbende heeft van die geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Bij brief van 13 april 2018 is aan belanghebbende meegedeeld dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen. Tevens is in deze brief meegedeeld dat bij niet tijdige betaling van het griffierecht het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk kan worden verklaard.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende nadien, bij aangetekende brief van 16 mei 2018, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 14 juni 2018, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet is betaald. Belanghebbende heeft niet gereageerd.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2018.