In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van Stichting [X] tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2013. De Rechtbank had eerder op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij belanghebbende verzet had aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad belanghebbende op 18 oktober 2017 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling. Ondanks de bewering van belanghebbende dat het griffierecht tijdig was voldaan, heeft het onderzoek uitgewezen dat dit niet het geval was. De Hoge Raad concludeert dat het griffierecht niet is betaald en dat er geen bewijs is geleverd voor de gestelde betaling. Hierdoor is er geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 21 september 2018.