Uitspraak
[X]te
[Z]ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 7 april 2017, nr. SGR 16/1162 V, betreffende een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage in de Zorgverzekeringswet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie met nummer 18/02335. Het beroep was ingesteld door de erfgenamen van [A], die te [Z] woonden, tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 7 april 2017, betreffende een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage in de Zorgverzekeringswet. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 28 mei 2018 een verzoek gedaan aan de indiener van het beroepschrift om binnen vier weken een verklaring van erfrecht en een door alle erfgenamen getekende volmacht over te leggen. De indiener heeft echter niet aan dit verzoek voldaan, waardoor de Hoge Raad niet kon vaststellen dat het beroep in cassatie bevoegdelijk was ingesteld.
Om deze reden heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 21 september 2018.