In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van de Rechtbank Midden-Nederland. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat de beroepsgronden niet tijdig waren ingediend. De belanghebbende had echter te maken met een bijzondere situatie waarin zijn beroepschrift abusievelijk tweemaal was geregistreerd onder verschillende nummers. De Rechtbank had de belanghebbende verzocht om binnen vier weken na verzending van de brieven van 5 en 11 april 2017 de beroepsgronden in te dienen. De belanghebbende heeft op 7 mei 2017 de gronden van het beroep ingediend, maar de Rechtbank ging ervan uit dat deze gronden te laat waren ingediend, omdat de termijn voor de eerste registratie op 3 mei 2017 afliep.
De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende in verwarring was gebracht door de dubbele registratie en dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de fout van de Rechtbank. De Hoge Raad concludeerde dat de belanghebbende de aanvulling op zijn beroep tijdig had ingediend, omdat hij de brief van 11 april 2017 kon opvatten als het begin van een nieuwe termijn. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het beroep in cassatie gegrond. Tevens werd de Rechtbank opgedragen het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voort te zetten.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten vergoed, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht werd veroordeeld tot betaling van griffierechten en kosten voor rechtsbijstand aan de zijde van de belanghebbende. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de registratie van beroepszaken en de gevolgen van fouten in het proces.