Uitspraak
[X](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 11 juli 2017, nr. 16/738 ANW, betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene nabestaandenwet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 juli 2017, betreffende een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Nabestaandenwet. De zaak kwam voor de Hoge Raad omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 8 november 2017 per aangetekende brief gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Deze brief werd echter teruggezonden wegens onbestelbaarheid. Na adresverificatie werd het griffierecht opnieuw onder de aandacht van de belanghebbende gebracht, maar ook deze gelegenheid werd niet benut.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de belanghebbende niet tijdig het griffierecht heeft betaald. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan de belanghebbende worden opgelegd. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan proceskosten in cassatieprocedures.
De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren die de uitspraak hebben gedaan, met J. Wortel als voorzitter. Dit arrest is een belangrijke reminder voor belanghebbenden in cassatieprocedures over de noodzaak van het voldoen aan griffierechten.