ECLI:NL:HR:2018:1622

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
18/00693
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van erfgenamen tegen uitspraak over navorderingsaanslagen en inkomstenbelasting

In deze zaak hebben de erfgenamen van [A] (hierna: belanghebbenden) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De uitspraak betreft het hoger beroep van belanghebbenden tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin navorderingsaanslagen en aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1990, 1991, 2001 tot en met 2007 zijn opgelegd. De belanghebbenden hebben in hun cassatieberoep vijf middelen voorgesteld, waarop de Staatssecretaris van Financiën een verweerschrift heeft ingediend.

De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president G. de Groot als voorzitter, samen met raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, en is openbaar uitgesproken op 14 september 2018.

Uitspraak

14 september 2018
Nr. 18/00693
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de erfgenamen van [A], domicilie gekozen hebbende te
[Z], (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 11 januari 2018, nrs. 16/00404, 16/00405 en 16/00411 tot en met 16/00419, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 14/3124, 14/3125, 14/3132 tot en met 14/3135, 14/3137 en 14/3140 tot en met 14/3143) betreffende de aan erflater over het jaar 1990 opgelegde navorderingsaanslag en de voor de jaren 1991 en 2001 tot en met 2007 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de over de jaren 1991 en 1992 opgelegde navorderingsaanslagen vermogensbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij vijf middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2018.