ECLI:NL:HR:2018:1544

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
17/00895
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van profijtontneming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat voortvloeit uit drugsfeiten en witwassen. De betrokkene, geboren in 1967, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin een bedrag van Afl. 753.933,63 was vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en terugwijzing van de zaak voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende gemotiveerd was. Het Hof had niet voldoende duidelijk gemaakt op welke wettige bewijsmiddelen de schatting was gebaseerd. De Hoge Raad benadrukte dat volgens de relevante wetgeving, de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel alleen kan worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen, en dat een financieel rapport met een beredeneerde berekening van het bedrag essentieel is. Aangezien een dergelijk rapport ontbrak, was de schatting ontoereikend gemotiveerd.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Deze uitspraak is een vervolg op eerdere jurisprudentie en benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

11 september 2018
Strafkamer
nr. S 17/00895 PA
AJ/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 11 juli 2016, nummer H 149/15, in de strafzaak tegen:
[betrokkene], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de schatting door het Hof van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende is gemotiveerd. Daartoe wordt aangevoerd dat het Hof onvoldoende nauwkeurig heeft aangeduid aan welke wettige bewijsmiddelen het zijn oordeel heeft ontleend en voorts dat het Hof onvoldoende nauwkeurig heeft aangeduid aan welke wettige bewijsmiddelen het zijn oordeel heeft ontleend.
2.2.
Het bestreden vonnis houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Wederrechtelijk verkregen voordeel en op te leggen betalingsverplichting
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep bepaalt het Hof het aandeel van de veroordeelde bij het wederrechtelijk verkregen voordeel op een geldbedrag van Afl. 837.704,03. Vastgesteld wordt dat in deze zaak de redelijke termijn met meer dan zes jaren is overschreden. Het Hof ziet hierin aanleiding om het ontnemingsbedrag met 10% te verminderen, derhalve het ontnemingsbedrag vast te stellen op Afl. 753.933,63. Het Hof legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling van laatstgenoemd bedrag aan het Land ter ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel, daarbij tevens bepalend dat bij gebreke van volledige betaling of verhaal vervangende hechtenis wordt toegepast.
De raadsvrouw heeft een draagkrachtverweer gevoerd. Het Hof acht niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde onvoldoende verhaal biedt, althans in de toekomst onvoldoende verhaal zal bieden voor de ontneming van het vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Ook overigens ziet het Hof geen aanleiding het ontnemingsbedrag lager vast te stellen dan Afl. 753.933,63. Het Hof ontleent dit oordeel aan de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, alsmede aan hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De bewijsmiddelen zullen in geval van beroep in cassatie in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.
(i) Krachtens art. 503e Wetboek van Strafvordering Aruba (SvA) kan de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Ingevolge art. 503d, eerste lid, SvA (in eerste aanleg) en art. 503f, tweede lid, SvA (in hoger beroep) is op de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel art. 402, derde lid, SvA van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat die uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover bevattende de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden.
(ii) Als wettig bewijsmiddel zal veelal een (in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek opgesteld) financieel rapport in het geding zijn gebracht met een beredeneerde, al dan niet door de methode van vermogensvergelijking verkregen, begroting van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat. Een dergelijk rapport is doorgaans zo ingericht dat daarin onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens gevolgtrekkingen worden gemaakt omtrent de verschillende posten die door de opsteller(s) van het rapport aan het totale wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd.
In beginsel staat geen rechtsregel eraan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend op de inhoud van een financieel rapport als zojuist bedoeld te doen berusten.
(iii) Indien en voor zover een in het financieel rapport gemaakte gevolgtrekking is ontleend aan de inhoud van een of meer wettige, voldoende nauwkeurig in dat rapport aangeduide bewijsmiddelen en die gevolgtrekking - blijkens vaststelling door de rechter - door of namens de betrokkene niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist, kan de rechter bij de opgave van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, volstaan met de vermelding van (het onderdeel van) het financieel rapport als bewijsmiddel waaraan de schatting (in zoverre) is ontleend en het weergeven van die gevolgtrekking uit het rapport. (Vgl. met betrekking tot art. 511f van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087, NJ 2013/544.)
2.4.
In aanmerking genomen dat in de bewijsvoering een financieel rapport ontbreekt met een beredeneerde berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat en dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 9, 10 en 13 niet kan worden ontleend aan de door het Hof in de
aanvulling op zijn vonnis opgenomen bewijsmiddelen, is de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 september 2018.