Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
11 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat op 29 juni 2016 is gewezen. De verdachte, geboren in 1989, is veroordeeld voor medeplegen van poging moord, overtreding van de Vuurwapenverordening 1930, poging doodslag, bedreiging en heling. De advocaat van de verdachte, C. Reijntjes-Wendenburg, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis en meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden. Dit heeft tot gevolg dat de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien jaren moet worden verminderd.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad beslist om de bestreden uitspraak te vernietigen, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf is verminderd tot zeventien jaren en zes maanden, terwijl het beroep voor het overige is verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 11 september 2018 door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker.