ECLI:NL:HR:2018:1432

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
16/06252
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake onderzoek ter terechtzitting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gewezen op 16 december 2016. De verdachte, geboren in 1978, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De advocaat van de verdachte, J.J.J. van Rijsbergen, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Het middel klaagt dat het Hof in strijd met artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) slechts heeft vermeld dat het arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting, zonder te vermelden op welke terechtzitting dit betrekking heeft. De Hoge Raad overweegt dat ingevolge artikel 422, tweede lid, Sv de beraadslaging in hoger beroep dient te geschieden naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgevonden.

De Hoge Raad oordeelt dat er geen rechtsregel bestaat die een hof verplicht om expliciet in zijn arrest te vermelden dat het heeft beraadslaagd naar aanleiding van zowel het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep als het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Daarom faalt het middel. De Hoge Raad merkt op dat een klacht als deze in voorkomende gevallen met toepassing van artikel 81, eerste lid, RO of artikel 80a RO kan worden afgedaan. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep op 4 september 2018.

Uitspraak

4 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/06252
KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 december 2016, nummer 20/001929-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 422, tweede lid, Sv slechts heeft vermeld dat het arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting zonder te vermelden op welke terechtzitting het daarbij het oog heeft.
2.2.
De bestreden uitspraak houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende in:
"Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting."
2.3.
Ingevolge art. 422, tweede lid, Sv dient de beraadslaging in hoger beroep te geschieden naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgehad.
2.4.
Geen rechtsregel verplicht een hof met zoveel woorden in zijn arrest tot uitdrukking te brengen dat het heeft beraadslaagd naar aanleiding van zowel het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep als het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg (vgl. HR 15 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC8856). Reeds daarom faalt het middel.
2.5.
Opmerking verdient dat een klacht als hier aan de orde in voorkomende gevallen met toepassing van art. 81, eerste lid, RO of art. 80a RO kan worden afgedaan.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 september 2018.