Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
4 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gewezen op 16 december 2016. De verdachte, geboren in 1978, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De advocaat van de verdachte, J.J.J. van Rijsbergen, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) slechts heeft vermeld dat het arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting, zonder te vermelden op welke terechtzitting dit betrekking heeft. De Hoge Raad overweegt dat ingevolge artikel 422, tweede lid, Sv de beraadslaging in hoger beroep dient te geschieden naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft plaatsgevonden.
De Hoge Raad oordeelt dat er geen rechtsregel bestaat die een hof verplicht om expliciet in zijn arrest te vermelden dat het heeft beraadslaagd naar aanleiding van zowel het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep als het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Daarom faalt het middel. De Hoge Raad merkt op dat een klacht als deze in voorkomende gevallen met toepassing van artikel 81, eerste lid, RO of artikel 80a RO kan worden afgedaan. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep op 4 september 2018.